Lezen Blok 3, 4 & 5 havo vwo

Lezen
Blok 3, 4 en 5
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lezen
Blok 3, 4 en 5

Slide 1 - Tekstslide

Havo Blok 3 – je kan:
- Kernzinnen op een andere plaats in een alinea herkennen.
- De belangrijkste informatie uit een infographic beschrijven.
- De tekstvorm infograhic herkennen.

Blok 4 – je kan:
- Signaalwoorden voor opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen in een tekst.
- Zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.
- Een kernzin formuleren met behulp van verschillende zinnen uit een alinea.

Blok 5 – je kan:
- De verschillende verbindingsmanieren tussen alinea’s herkennen.
- Het verband tussen de verschillende alinea’s uitleggen.
- Een beknopte samenvatting van een tekst maken.

Vwo Blok 3 - je kan:
- Signaalwoorden voor opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen in een tekst.
- Zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.
- Een kernzin formuleren met behulp van verschillende zinnen uit een alinea.

Blok 4 – je kan:
- De verschillende verbindingsmanieren tussen alinea’s herkennen.
- Het verband tussen de verschillende alinea’s uitleggen.
- Een beknopte samenvatting van een tekst maken.

Blok 5 – je kan:
- Signaalwoorden voor oorzaak-gevolg, uitspraak-vergelijking, reden, middel-doel herkennen in een tekst.
- Zins- en alineaverbanden met oorzaak-gevolg, uitspraak-vergelijking, uitspraak-reden, middel-doel benoemen.
- Een tegenargument in een tekstdeel herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Eerst even herhalen!

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Manieren om een tekst in te leiden (herhaling)
1. het onderwerp aankondigen
2. een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen
3. een of meer vragen stellen
4. de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen

Slide 5 - Tekstslide

Manieren om een tekst af te sluiten (herhaling)
1. een korte samenvatting van de tekst geven
2. een conclusie van de tekst geven
3. een advies geven 

Slide 6 - Tekstslide

Onderwerp (herhaling)
Om het onderwerp van de tekst te bepalen, lees je een tekst eerst oriënterend: titel, eerste zinnen, tussenkopjes, laatste zinnen, anders gedrukte woorden, illustraties, bronvermelding.
Een onderwerp bestaat vaak uit verschillende deelonderwerpen.
Een stukje tekst over zo'n deelonderwerp noem je een alinea.

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden (herhaling)
Een schrijver gebruikt verwijswoorden om te voorkomen dat hij dezelfde woorden herhaalt, waardoor een tekst saai wordt.
Verwijswoorden kunnen naar één woord, een groepje woorden of een hele zin verwijzen.
Lees dus goed terug of verder in de tekst om te kijken waar het naar verwijst. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdgedachte (herhaling)
Als je de tekst grondig of intensief gelezen hebt, weet je het onderwerp van de tekst. Je kan ook de hoofdzaken over het onderwerp in een samenvatting weergeven.
Als je het onderwerp en de hoofdzaken met elkaar verbindt, kun je meestal in één zin de hoofdgedachte van de tekst aangeven.
De hoofdgedachte is wat de schrijver precies over het onderwerp wilde vertellen.
(De hoofdgedachte is nooit een vraag)

Slide 9 - Tekstslide

Kernzin (blok 3 havo, herhaling vwo)
Een kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. De kernzin staat meestal aan het begin of het eind van een alinea.

De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of  voorbeelden bij de kernzin. 

Er zijn ook andere mogelijkheden:
- Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten dan belangrijk informatie. (teksten in schoolboeken)
- De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin is dan een inleidende zin.
- De kernzin staat in het midden van de alinea.
- Soms zijn er 2 kernzinnen. Het belangrijkste is dan verdeeld over twee zinnen.

Slide 10 - Tekstslide

Infographic (blok 3 havo, herhaling vwo)
Een infographic is een combinatie van beeld en tekst, ook wel een visuele weergave van informatie of een grafisch verhaal genoemd.

Het zijn mooi en vaak kleurrijk weergegeven combinaties van diagrammen, teksten, foto's, tekeningen of tabellen. 
De schrijver gebruikt een infographic om de lezer informatie te geven. Je kan zo op een kleine ruimte veel kwijt.
De lezer kan na het bekijken van de infographic geïnteresseerd raken in de bijbehorende tekst.

Slide 11 - Tekstslide

Aan het werk
Vwo: blok 3 opdracht 1, 2, 3 en 4

Havo: blok 3 opdracht 1, 2, 3, 4, 5 en 6
Klaar?: starten met blok 4 opdracht 1 en 2

Slide 12 - Tekstslide

Blok 3 vwo/ Blok 4 havo
Tekstopbouw, alineaopbouw, verwijswoorden
Zins- en alineaverbanden en signaalwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Zinsverband
Een schrijver denkt niet alleen na over de opbouw van zijn tekst, maar ook over de opbouw van alinea's en zinnen. 
Er kan een verband zijn binnen zinnen, maar ook tussen zinnen en tussen alinea's. 

Een verband binnen of tussen een zin/zinnen noem je een zinsverband.
Een verband tussen alinea's noem je een alineaverband. 

Slide 14 - Tekstslide

Signaalwoorden
Een verband wordt vaak aangegeven door een signaalwoord of een groepje signaalwoorden

Als je geen signaalwoord ziet, moet je goed naar de inhoud kijken. 

Slide 15 - Tekstslide

Soorten verbanden
1. Opsomming:  na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd. Je herkent een opsommend verband aan signaalwoorden als: ook, verder, bovendien, nog ,daarnaast, niet alleen... maar ook, ten eerste, ten tweede.

2.  Tegenstelling:  na een uitspraak of bewering wordt meteen het tegenovergestelde beweerd. Je herkent een tegenstellend verband aan signaalwoorden als:  maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds....anderzijds, daar staat tegenover, toch.

3. Voorbeeld: een uitspraak of bewering wordt gevolgd door een of meer voorbeelden. Je herkent een voorbeeld aan signaalwoorden als:  bijvoorbeeld, als voorbeeld, zoals, zo.

Slide 16 - Tekstslide

Aan het werk
Vwo: blok 3 opdracht 5, 6, 7, 8

Havo: blok 4 opdracht 3, 4, 5, 7

Slide 17 - Tekstslide

Blok 4 vwo /  blok 5 havo
Alineaopbouw, signaalwoorden, hoofd- en bijzaken

Slide 18 - Tekstslide

Alineaverbanden - verbindingsmanieren
Alinea's kunnen door middel van een signaalwoord met elkaar verbonden zijn. Er zijn nog 3 andere manieren waarop het verband tussen alinea's kan worden aangegeven.
1. signaalwoord
2. door herhaling
3. door overgangszinnen met een verwijzing
4. door aankondigende zinnen

Slide 19 - Tekstslide

Verbindingsmanieren toelichting
1. Signaalwoorden: een signaalwoord staat in het begin van de alinea en geeft de lezer een seintje over het soort verband. Bijvoorbeeld: maar, ten eerste, ten tweede, verder, daarnaast.

2. Herhaling: aan het begin van een nieuwe alinea worden woorden of groepen woorden uit de vorige alinea herhaald. Dat gebeurt soms in dezelfde, maar vaak in andere woorden. 

Slide 20 - Tekstslide

Verbindingsmanieren toelichting
3. Overgangszinnen met een verwijzing: overgangszinnen staan meestal aan het begin van een alinea. In een van de zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, vaak in de vorm van verwijswoorden zoals die, dat, deze, hiermee, zulke zo'n enz. 
4. Aankondigende zinnen: een aankondigende zin staal meestal aan het eind van een alinea en vertelt wat je verderop in de tekst kun verwachten.
(vb. Het onderzoek naar de oorzaak van de ramp heeft een aantal opmerkelijke misstanden duidelijk gemaakt.)

De verschillende verbindingsmanieren om de alinea's met elkaar te verbinden, kunnen ook gecombineerd worden. Zo kan een signaalwoord gecombineerd worden met een verwijzing. Ook komt de combinatie herhaling en signaalwoord vaak voor. 

Slide 21 - Tekstslide

Aan het werk
Vwo: blok 4 opdracht 2, 3, 4, 5    extra: opdracht 1

Havo: blok 5 opdracht 2, 3, 4, 5    extra: opdracht 6

Slide 22 - Tekstslide

Blok 5 vwo
Mening, argument en tegenargument
Alineaverbanden - verbindingsmanieren

Slide 23 - Tekstslide

Mening, argument en tegenargument
Objectieve teksten: feiten, informerende en uiteenzettende teksten.
Subjectieve teksten: mening van de schrijver, aansporende/activerende teksten.

Argument: reden waarom de schrijver iets vindt.
Tegenargument: iemand die het er niet mee eens is, gebruikt een tegenargument --> een reden waarom hij het er niet mee eens is. 

Meningen kunnen op verschillende manieren in de tekst verwerkt zijn:
1. De schrijver brengt zijn eigen mening naar voren. 2. De schrijver geeft niet zijn eigen mening, maar beschrijft de mening(en) van anderen. 3. De schrijver geeft de mening van anderen en voegt zijn eigen mening toe door te reageren op de mening van anderen.

Slide 24 - Tekstslide

Alineaverbanden - verbindingsmanieren
Je kent de alineaverbanden opsomming, tegenstelling en voorbeeld al. Er zijn er nog 4.
1. middel-doel: iemand noemt een doel en daarbij een middel waarmee dat doel kan worden bereikt. Je herkent het verband middel-doel aan signaalwoorden als:  waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te ...
2. oorzaak-gevolg: iemand doet een uitspraak die een oorzaak bevat. Daarna wordt het gevolg genoemd. Je herkent een het verband oorzaak-gevolg aan signaalwoorden als: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor. 

Slide 25 - Tekstslide

Verbindingsmanieren  (vervolg)
3. uitspraak-vergelijking:  na een uitspraak worden er twee of meer dingen met elkaar vergeleken. Je herkent een vergelijkend verband aan signaalwoorden als:  zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met. 

4. uitspraak-reden: na een uitspraak wordt een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet. Je herkent een redengevend verband aan signaalwoorden als: daarom, want, omdat.

Slide 26 - Tekstslide

Aan het werk
Vwo: blok 5 opdracht 2, 3, 4, 5

Havo: blok 6 opdracht 1, 2, 3, 4

Slide 27 - Tekstslide