Leerstofoverzicht PW Leesvaardigheid 2V

Leerstofoverzicht
Cursus 1: Meer dan Lezen
- Paragraaf 1: Herhaling jaar 1v
- Paragraaf 2 en 3: Tekstverbanden en signaalwoorden
- Paragraaf 4: Feit, mening en argument
- Paragraaf 5: Hoofd- en bijzaken


1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerstofoverzicht
Cursus 1: Meer dan Lezen
- Paragraaf 1: Herhaling jaar 1v
- Paragraaf 2 en 3: Tekstverbanden en signaalwoorden
- Paragraaf 4: Feit, mening en argument
- Paragraaf 5: Hoofd- en bijzaken


Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen: PW Cursus 1 Lezen
Paragraaf 1 (alleen digitaal): 
- Je kent de volgende begrippen: onderwerp, deelonderwerp, alinea's, kernzin, hoofdgedachte, tekstdoelen en kent de functies van het inleiding het middenstuk en het slot van een tekst.
Paragraaf 2 en 3 (boek): 
- Je kent de volgende 12 tekstverbanden en kunt ze herkennen in een tekst aan de bijbehorende signaalwoorden: 
chronologisch                                               doel-middel                                            toegevend
concluderend                                                oorzakelijk                                               voorwaardelijk
opsommend                                                   redengevend
tegenstellend                                                 samenvattend
toelichtend                                                      vergelijkend

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen: PW Cursus 1 Lezen
Paragraaf 4 Feit, mening en argument
- Je weet wat het verschil is tussen en feit, een mening en een argument.
- Je kunt feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen.
Paragraaf 5: Hoofd- en bijzaken
-  Je kent het verschil tussen hoofd- en bijzaken
- Je kunt de hoofdzaken uit een inleiding en een slot herkennen.
- Je kunt kernzinnen aanwijzen in alinea's. 

Slide 3 - Tekstslide

DOEL §1:
Herhaling jaar 1 h/v
- Je kent de volgende begrippen: onderwerp, deelonderwerp, alinea's, kernzin, hoofdgedachte, tekstdoelen en kent de functies van het inleiding het middenstuk en het slot van een tekst.

Slide 4 - Tekstslide

DOEL §2 en  §3:
Herhaling jaar 1 h/v
- Je kent de volgende 12 tekstverbanden en kunt ze herkennen in een tekst aan de bijbehorende signaalwoorden: 

Slide 5 - Tekstslide

Tegenstellend verband
Er worden tegenovergestelde zaken genoemd:

Zij heeft een nieuwe iPad, maar Jaap heeft een ander Samsung tablet.

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel,  enz.

Slide 6 - Tekstslide

Chronologisch verband
Een chronologisch verband geeft de tijdsvolgorde van gebeurtenissen aan.

Vroeger hield ik nooit van wandelen, nu ben ik er dol op.

Signaalwoorden: Nu, straks, toen, morgen, daarna etc. 
Voorbeeld:


Slide 7 - Tekstslide

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.

Ik moet vandaag mijn huiswerk maken. Bovendien moet ik een uittreksel schrijven en ook nog mijn kamer opruimen." 

Signaalwoorden: ten eerste, bovendien, niet alleen, verder, (,) en, ook

Slide 8 - Tekstslide

Toelichtend verband
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Ik ben gek op taarten, zoals appel- of perentaart.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 9 - Tekstslide

Concluderend verband
In een concluderend verband wordt er een conclusie getrokken op basis van eerder gegeven informatie.

Al met al kunnen we stellen dat deze game echt een aanrader is.

Signaalwoorden: al met al, concluderend, daarom, dat houdt in, dus

Slide 10 - Tekstslide

6: Doel-middel verband
In een doel-middel verband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Om de finale te bereiken, zullen we echt veel beter moeten presteren.
Signaalwoorden: aan de hand van, door middel van, met behulp van, om / te, opdat, zodat

Slide 11 - Tekstslide

7: Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).

De zanger kwam te laat voor zijn eigen concert, doordat het vliegtuig vertraging had. 
Signaalwoorden: als gevolg van, daardoor, dankzij, dat komt door, doordat, dus, het gevolg is, vanwege, waardoor, zodat

Slide 12 - Tekstslide

8: Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
Voor het PW geschiedenis had ik een onvoldoende, omdat ik er echt weinig tijd aan heb besteed.

Signaalwoorden: daarom, dankzij, de reden hiervoor is, dus, immers, namelijk, omdat, want

Slide 13 - Tekstslide

9: Samenvattend verband
In een samenvattend verband  geeft de auteur een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.

Kortom, hoe de rechter zal oordelen is nog even afwachten.

Signaalwoorden: al met al, kortom, met andere woorden, samengevat

Slide 14 - Tekstslide

10: Vergelijkend verband
Een vergelijkend verband laat een overeenkomst of een verschil tussen meerdere zaken zien.

In vergelijking met vorig jaar doe ik nu veel meer mijn best.
Signaalwoorden: evenals, in vergelijking met, (even / net (zo) … als, zoals – ook de vergrotende trap: meer / groter / beter enzovoort dan

Slide 15 - Tekstslide

11: Toegevend verband
Geeft een andere kant van de zaak aan.

Oma was de hele dag met de kleinkinderen in de weer, hoewel ze eigenlijk doodmoe was.

Signaalwoorden: ofschoon, hoewel,desondanks, niettemin, ook al, weliswaar, zij het (dat)

Slide 16 - Tekstslide

12: Voorwaardelijk verband
Stelt duidelijk onder welke voorwaarden iets dient te gebeuren.

Je mag naar dat feest in de stad, mits je oudere broer ook meegaat.

Signaalwoorden: als... dan, in het geval dat, mits, indien, tenzij, wanneer

Slide 17 - Tekstslide

DOEL §4:
Feit, mening en argument
- Je weet wat het verschil is tussen en feit, een mening en een argument.
- Je kunt feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen.
 

Slide 18 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Slide 19 - Tekstslide

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kan je controleren, opzoeken of ervaren.


Voorbeelden:

Het regent buiten

Een mars bevat 321 calorieën

De Eiffeltoren is 400 meter hoog.



Slide 20 - Tekstslide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt

- Het is niet controleerbaar

-Je kunt het er wel mee eens of oneens zijn


Voorbeelden:

Rozen zijn de mooiste bloemen om te geven aan iemand.

Smile is een hele enge film.

Slide 21 - Tekstslide

ARGUMENT

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Je herkent een argument aan signaalwoorden als:

want, namelijk, omdat.


Voorbeeld:

Rozen zijn de mooiste bloemen om aan iemand te geven, omdat ze symbool staan voor liefde.


Slide 22 - Tekstslide

Signaalwoorden
Je herkent een mening aan:
- Ik vind dat...
- Zij vindt dat...
- Ik ben van mening dat...
Je herkent een argument aan:
- Ik vind dit, omdat...
- Zij vindt zus, want...

Slide 23 - Tekstslide

DOEL §5:
Hoofd- en bijzaken
.- Je kent het verschil tussen hoofd- en bijzaken
- Je kunt de hoofdzaken uit een inleiding en een slot herkennen.
- Je kunt kernzinnen aanwijzen in alinea's. 
 

Slide 24 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken:
De belangrijkste informatie in een tekst -> vind je vaak op voorkeursplaatsen (inleiding of slot).
Je kunt met de hoofdzaken een samenvatting maken.

Bijzaken:
Informatie die minder belangrijk is (details), zoals jaartallen,  anekdotes, toelichtingen of vergelijkingen.

Slide 25 - Tekstslide

Hoofd - en bijzaken
hoofdzaken
bijzaken
- belangrijk
- inleiding en slot
- kernzin (1e of laatste zin alinea)
- belangrijk voor maken samenvatting
- minder belangrijk
- voorbeelden, getallen
- maken de tekst 'smeuiig'

Slide 26 - Tekstslide

Kernzin
  • Hoofdzaak van een alinea. 
  • Vaak eerste of laatste zin van de alinea.
  • Soms tweede zin, eerste zin vormt dan een verband met de vorige alinea('s).

Slide 27 - Tekstslide

Schema van een tekst maken
  1. Lees de tekst goed door.
  2. Onderstreep de hoofdzaken: let op de voorkeursplaatsen en kijk naar opvallend gedrukte woorden.

Slide 28 - Tekstslide

samenvatting maken
  1. Lees de tekst goed door.
  2. Onderstreep de hoofdzaken: let op de voorkeursplaatsen en kijk naar opvallend gedrukte woorden.
  3. Neem kernzinnen en andere hoofdzaken over. Maak er een samenhangend geheel van. Gebruik signaalwoorden om verbanden aan te geven.

Slide 29 - Tekstslide

Extra oefenen
Kijk in de Geplande Taken  in je digitale boek voor extra oefeningen.

Slide 30 - Tekstslide