H1: herhalen woordsoorten (H oefenen) + vwo: vnw bw

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

- Je herhaalt alle woordsoorten van klas 1


Slide 2 - Tekstslide

Herhalen woordsoorten

- lw
- znw 
- bnw 
- vz 
- ww: hww, zww en kww 
- pers. vnw. 
- bez. vnw. 
- wederkerend vnw. 
- wederkerig vnw.



- vragend vnw.

- aanwijzend vnw.

- betrekkelijk vnw.

- onbepaald vnw.

- hoofdtelwoord: bepaald en onbepaald

- rangtelwoord: bepaald en onbepaald


Slide 3 - Tekstslide

Herhalen woordsoorten

- lw = de, het, een (hoort bij een znw)
                olw = onbepaald lidwoord / blw=bepaald lidwoord)
- zn = mensen, dieren, dingen, planten en namen
- bn = zegt iets over een znw (de lieve hond - de hond is lief)
- vz = kast- en oorlogswoorden (in, naast, met, na, vanwege etc.)
- ww: hww, zww en kop 
hww = helpt een kop of zww om de zin kloppend te maken
zww = belangrijkste werkwoord in een zin met een wg (ond. doet iets)
kop = belangrijkste werkwoord in een zin met een ng (ond. is iets) - ZWaBBeLS+HDV

Ik word 16 jaar.
Ik ben 16 jaar geworden.

Dit weekend heeft Kipchoge een record gelopen.

Slide 4 - Tekstslide

Herhalen woordsoorten

- pers
= verwijst naar een persoon of zaak (ik, jullie, wij, het / mij, haar, hem, hun)
- bez
= geeft een bezit aan (haar tas, mijn boek, die fiets is de jouwe)
- wed: wederkerend vnw.
= een persoon wordt nog een keer genoemd (tip: verander het ond. naar 'hij' en het wederkerend vnw. verandert mee naar 'zich')
- weg: wederkerig vnw. = elkaar, mekaar, elkander

Slide 5 - Tekstslide

Herhalen woordsoorten
- vragend vnw.(vrag) = wie, wat, welk(e), wat voor een?
- aanwijzend vnw. (aan)= die, deze, dit, dat -->
- betrekkelijk vnw. = verwijst terug naar een antecedent die, dat, wie, wat <--
- onbepaald vnw.: (onb)verwijst naar een vaag iets of iemand (niet, iets, niemand, men, elk, iedereen)
- hoofdtelwoord: bepaald (bht) en onbepaald (oht): geeft een hoeveelheid aan (bepaald = precies, bij onbepaald weet je de hoeveelheid niet)
bht: één, twee, honderd
oht: veel, sommige, weinig, alle


- rangtelwoord: bepaald (brt) en onbepaald (ort) geeft een plaats in een rij aan.  (podiumwoorden)
brt: eerste, tweede, derde
ort: laatste, hoeveelste

- bijwoord
- zegt iets over een ww (snel typen)
- zegt iets over een bnw (heel leuk truitje)
- zegt iets over een bw (heel erg leuk truitje)
- geeft een plaats aan (hier, daar, links)
- geeft een tijd aan (nu, soms, plotseling)
- alle andere vraagwoorden (waar, hoe, wanneer)
- prullenbak (hoe, wel, ook, toch, nauwelijks)

Slide 6 - Tekstslide

Voornaamwoordelijk bijwoord

- Bestaat uit twee delen 


Deel 1: bijwoorden (er, hier, waar, daar)

Deel 2: voorzetsel (in, aan, op, mee, naast)


Wat zijn dit voor woorden dan?

erheen, hiernaartoe, waarop 


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat weet je nog van het
betrekkelijk voornaamwoord?

Slide 9 - Woordweb

Betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord, groep woorden of zin dat ervoor staat (= antecedent).


Waar is de hond die hij geweldig vond?


Er kan ook sprake van zijn dat het antecedent er niet voor staat, maar dat het bij het voornaamwoord ingesloten is.

Slide 10 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.

Tip

Kun je wie of wat vervangen door degene die of dat wat?

Dan heb je te maken met een betr. vnw. m.i.a.


Wat je mij hebt verteld, zal ik geheimhouden.

Wie de wedstrijd wint, is nummer één!

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk

Havo: maken opdracht 7 en 8

Vwo: maken opdracht 11 t/m 13


Slide 12 - Tekstslide