Samenstellingen

Nederlands
Leerjaar 1
Periode 2

JANZA
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Leerjaar 1
Periode 2

JANZA

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Nieuwsbericht
  • Herhaling bijvoeglijke naamwoorden
  • Leestekens
  • Samenstellingen
  • Huiswerk 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide


Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf een kort verhaal van ongeveer 50 woorden (4 zinnen) met zoveel mogelijk verkleinwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. 

Slide 6 - Tekstslide

Leestekens
Leestekens verbeteren de leesbaarheid van teksten.

Er zijn veel verschillende leestekens.

Slide 7 - Tekstslide

Waarom zijn leestekens belangrijk?
  • Zonder leestekens kan een tekst slecht leesbaar zijn
  • Zonder leestekens kan een zin verkeerd begrepen worden

Slide 8 - Tekstslide

Leestekens

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma?
  • Tussen 2 bijvoeglijke naamwoorden: de hoge, groene boom.
  • Bij een opsomming: je kunt kiezen uit de kleuren groen, blauw, zwart en rood. 
  • Tussen 2 persoonsvormen: Als ik slaap, zie ik niets. 
  • Voor een voegwoord: ik heb er geen zin in, maar doe het toch. 

Slide 10 - Tekstslide

Welke leestekens zijn er?
Punt
.
Om de zin af te sluiten, bij sommige afkortingen
Komma
,
In opsommingen, tussen twee pv's, voor en/of na een aanspreking/tussenwerpsel, tussen hoofd- en bijzin
Vraagteken
?
Na een vraag
Uitroepteken
!
Na een bevel, na een uitroep.
Dubbele punt
:
Na een aankondiging van een opsomming, of citaat, voor een uitleg.
puntkomma
;
de ; verbindt hoofdzinnen aan elkaar die bij elkaar horen.
Aanhalingstekens
'...'
Bij een citaat, als je een woord ironisch bedoelt, als het om een woord of de groep woorden zelf gaat.

Slide 11 - Tekstslide

Interpunctie = het gebruik van leestekens

Slide 12 - Tekstslide

Leestekens

Slide 13 - Tekstslide

  1. https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/spellingsregels/leestekens/
  2. http://www.leer-actief.nl/verhalen/vriendschap/leestekens/leestekenstoets1.htm
  3. https://www.cambiumned.nl/oefeningen/wanneer-gebruik-je-accent-trema-en-apostrof/

Slide 14 - Tekstslide

Samenstellingen

Slide 15 - Tekstslide

Samenstellingen 
  • Bestaan uit 2 of meer losse woorden die samen één woord vormen. 
  • Schrijf je aan elkaar om te laten zien dat ze bij elkaar horen. 
  • 2 zelfstandige naamwoorden kunnen een zelfstandig naamwoord vormen. Een zelfstandig naamwoord en een werkwoord niet. 
  • Let op voor klinkerbotsing/verkeerde uitspraak!

Slide 16 - Tekstslide

Samenstellingen met een tussenklank-s
Je schrijft de tussenklank-s als je die hoort in de samenstelling.
Dorp + gek = dorpsgek
Dorp + straat = dorpsstraat
Maar niet: dropsveter 

Slide 17 - Tekstslide

Tussenletter in samenstellingen

Slide 18 - Tekstslide

Samenstellingen
Je krijgt de tussen-n ook niet als:
  • Het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft (snottebel, rijstevlaai)
  • Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar maar 1 van is (zonnebril, maneschijn)

Slide 19 - Tekstslide

Samenstellingen Samengevat

Slide 20 - Tekstslide

Nog een keer: samenstelling
Een samenstelling is een woord waarin twee of meer woorden zijn samengeplakt. Schrijf samenstellingen altijd aan elkaar.

! De spellingscorrectie van Word herkent niet al deze woorden! Je kunt dus zelf samenstellingen maken

Slide 21 - Tekstslide

Welke samenstellingen zijn goed?
A
Groentenwinkel, berensterk
B
Groentewinkel, beresterk
C
Groentenwinkel, beresterk
D
Groentewinkel, berensterk

Slide 22 - Quizvraag

Maak van onderstaande woorden een juiste samenstelling.


koffie apparaat
A
koffie apparaat
B
koffie-apparaat
C
koffieapparaat

Slide 23 - Quizvraag

Maak van onderstaande woorden een juiste samenstelling.

politie uniform
A
politieuniform
B
politie-uniform
C
politie uniform

Slide 24 - Quizvraag

Welke samenstelling klopt?
A
apentrots
B
apetrots
C
secondenwijzer
D
secondeswijzer

Slide 25 - Quizvraag

Hoe maak je de samenstelling:
beer + gezellig
A
berengezellig
B
beregezellig
C
beergezellig
D
beregezellie

Slide 26 - Quizvraag

Welke samenstelling is goed gespeld?
A
zonnenbril
B
beukennootje
C
ladenkast
D
roggenbrood

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord is geen samenstelling ?
A
zwemles
B
zwempak
C
zwemmendeman
D
zwembad

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de goede samenstelling:
hond ... hok
A
hondehok
B
hondenhok

Slide 29 - Quizvraag

Huiswerk 
Taalverzorging -> spelling -> aaneenschrijven en tussenklanken -> ALLE oefeningen

Slide 30 - Tekstslide

0

Slide 31 - Video

SAMENSTELLINGEN
 Bekijk het
volgende filmpje...

Slide 32 - Tekstslide

WAT IS EEN SAMENSTELLING?
  • Een woord dat uit meerdere woorden bestaat, noem je een samenstelling.

  • Wie weet er een voorbeeld?
  • hogesnelheidslijn 
  • vaatwasmachine

Slide 33 - Tekstslide

WAAROM EEN KOPPELTEKEN?
  • De meeste woorden kun je aaneenschrijven. Maar als dit voor lees- of uitspraakproblemen zorgt, plaats je een koppelteken.

  • Je gebruikt het bij een combinatie van 2 klinkers. 
  • Voorbeeld? 
  • diploma-uitreiking (au) / radio-omroep (oo)

Slide 34 - Tekstslide