26A r. 1-9

26A De dood van Cleopatra 
 Post mortem Antonii et Cleopatra mori cupiebat.
 Timuit enim, ne ab Octaviano Romam deduceretur, in triumpho
 superbo traheretur populoque ostenderetur, deinde necaretur.
 Iussit cenam ultimam sibi parari.

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

26A De dood van Cleopatra 
 Post mortem Antonii et Cleopatra mori cupiebat.
 Timuit enim, ne ab Octaviano Romam deduceretur, in triumpho
 superbo traheretur populoque ostenderetur, deinde necaretur.
 Iussit cenam ultimam sibi parari.

Slide 1 - Tekstslide

In welke vorm staat Antonii (r. 1)?
A
nom mv m
B
gen ev m
C
dat ev m
D
abl ev m

Slide 2 - Quizvraag

Welke woordsoort is et (r.1)?

Slide 3 - Open vraag

In welke vorm staat mori (r.1)
A
nom mv m
B
gen ev m
C
inf prae P
D
inf perf A

Slide 4 - Quizvraag

Welk gebruik van de accusativus is Romam (r.2)?
A
lijdend voorwerp
B
na een voorzetsel
C
richting
D
subjectsaccusativus

Slide 5 - Quizvraag

In welke tijd staat deduceretur (r.2)?

Slide 6 - Open vraag

Welk gebruik van de coniunctivus is toegepast bij deduceretur (r.2)?
A
doel/finalis
B
prohibitivus/verbod
C
afhankelijke vraag
D
na een ww van vrezen

Slide 7 - Quizvraag

In welke vorm staat traheretur (r.3)?
A
3e ev ind fut P
B
3e ev con impf A
C
3e ev ind prae P
D
3e ev con prae P

Slide 8 - Quizvraag

Welke vorm en functie heeft populo (r.3)?
A
dat ev - MV
B
dat ev - aanvulling ww
C
abl ev - BwB
D
abl ev - aanvulling ww

Slide 9 - Quizvraag

In welke tijd staat iussit?

Slide 10 - Open vraag

Welke functie heeft cenam ultimam (r. 4)?
A
bijwoordelijke bepaling na voorzetsel
B
bijwoordelijke bepaling zonder voorzetsel
C
lijdend voorwerp
D
onderwerp in ACI

Slide 11 - Quizvraag

Naar wie verwijst sibi (r.4)?
Noteer de naam.

Slide 12 - Open vraag

r. 5-9
5 Post cenam Octaviano epistulam scrip­sit, qua consilium aperuit.
 Ecce, accedit ad monumentum rusticus quidam cum sporta, in qua
 multi fici sunt. Custodibus dicit se ad reginam ficos ferre velle
 et eos invitat, ut partem sumant. Ridentes abnuunt illi et veniam
 dant, ut intret et ficos ad Cleopatram ferat.

Slide 13 - Tekstslide

Welke vorm en functie heeft Octaviano (r.5)?
A
dat ev - MV
B
dat ev - aanvulling ww
C
abl ev - BwB
D
abl ev - aanvulling ww

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het antecedent van qua (r.5)?

Slide 15 - Open vraag

In welke vorm staat qua (r.5)?
A
nom ev v
B
abl ev v
C
nom mv v
D
nom mv o

Slide 16 - Quizvraag

In welke tijd staat aperuit (r.5)?

Slide 17 - Open vraag

Weet je wat een praesens historicum is?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

praesens
imperfectum
perfectum
futurum
accedit (r. 6)
dicit 
(r. 7)
invitat
(r. 8)
sumant
(r. 8)
veniam (r. 8)
dant
(r. 9)
intret 
(r. 9)
ferat
(r. 9)
abnuunt
(r. 8)

Slide 19 - Sleepvraag

indicativus
coniunctivus
accedit (r. 6)
dicit 
(r. 7)
invitat
(r. 8)
sumant
(r. 8)
dant
(r. 9)
intret 
(r. 9)
ferat
(r. 9)
abnuunt
(r. 8)

Slide 20 - Sleepvraag

Welke naamval en functie heeft
sporta (r. 6)
A
nom ev - onderwerp
B
abl ev - BwB na vz
C
nom mv - onderwerp
D
acc mv - lijdend vw

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het antecedent van qua (r. 6)?

Slide 22 - Open vraag

Welke vorm en functie heeft Custodibus (r.7)?
A
dat mv- MV
B
dat mv- aanvulling ww
C
abl mv- BwB
D
abl mv- aanvulling ww

Slide 23 - Quizvraag

Naar wie verwijst se (r. 7)?
Citeer het Latijnse tekstelement.

Slide 24 - Open vraag

Welke functie heeft se (r. 7)?
A
bijwoordelijke bepaling na voorzetsel
B
bijwoordelijke bepaling zonder voorzetsel
C
lijdend voorwerp
D
onderwerp in ACI

Slide 25 - Quizvraag

Naar wie verwijst eos (r. 8)?
Citeer het Latijnse tekstelement.

Slide 26 - Open vraag

Welke functie heeft eos (r. 8)?
A
bijwoordelijke bepaling na voorzetsel
B
bijwoordelijke bepaling zonder voorzetsel
C
lijdend voorwerp
D
onderwerp in ACI

Slide 27 - Quizvraag

Welk gebruik van de coniunctivus is toegepast bij sumant (r.8)?
A
doel/finalis
B
prohibitivus/verbod
C
afhankelijke vraag
D
na een ww van vrezen

Slide 28 - Quizvraag

Naar wie verwijst illi (r. 8)?
Citeer het Latijnse tekstelement.

Slide 29 - Open vraag

Welk gebruik van de coniunctivus is toegepast bij intret en ferat (r.9)?
A
doel/finalis
B
prohibitivus/verbod
C
afhankelijke vraag
D
na een ww van vrezen

Slide 30 - Quizvraag