TEFL8_finale_zelfstudieversie

vakdidactische theorie- TEFL
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
LanguageHBOStudiejaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

vakdidactische theorie- TEFL

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • je kunt aangeven met welke termen je voldoende, onvoldoende of niet bekend bent
  • je kunt aangeven of jouw lessen/manier van lesgeven gebaseerd is op vakdidactische kennis.
  • je kunt aangeven welke kennis je nog moet herlezen

Slide 2 - Tekstslide

Visievorming:
Met welk van de onderstaande uitspraken ben je het meeste eens?
een taal is een middel om een boodschap/informatie over te brengen en het is iets dat je veel moet oefenen (=vaardigheid). Je kunt communiceren niet uit je hoofd leren als kennis.
A
taal is een middel en een vaardigheid
B
taal is een middel en kennis
C
taal is een doel en een vaardigheid
D
taal is een doel en kennis

Slide 3 - Quizvraag

welk aspect van CTO zit zeker in jouw visie op het leren van een vreemde taal?

Slide 4 - Woordweb

CTO= communicatief talen onderwijs
Mogelijke aspecten van jouw onderwijs die je kunt noemen: 
  • gericht op de communicatie; op het overbrengen van de boodschap en veel (mondelinge) interactie.
  • gericht op het gebruik van de taal
  • evenveel aandacht voor de receptieve als de productieve vaardigheden
  • meer/evenveel aandacht voor de inhoud als voor de vorm
  • gericht op eigen belevingswereld, persoonlijke/herkenbare inhoud
  • authentieke teksten, gericht op de inhoud

Slide 5 - Tekstslide

bekijk dit voorbeeld:
de vraag volgt

Slide 6 - Tekstslide

Met deze voorbeeldzinnen kun je voorkeuren en meningen aangeven.
Hier is sprake van:
A
taalfuncties
B
taal strategieën
C
taalsituaties
D
taalrollen

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

bekijk deze informatie uit een leergang

Slide 9 - Tekstslide

van welk soort strategie is hier sprake?
Bekijk Kwakernaak blz. 32 voor meer informatie
A
taalleerstrategie
B
taalgebruikstrategie

Slide 10 - Quizvraag

Hoe lezen leerlingen?
In je lessen zul je merken dat niet alle leerlingen even "effectief" lezen; sommige lezen woord voor woord (vaak dus te langzaam en krijgen hierdoor te weinig beeld van de hele tekst) 
en  anderen lezen te snel en krijgen de details niet mee. 
Wat kun jij doen in de les? 
bottom-up
top-down

Slide 11 - Tekstslide

Een leerling leest top-down.
Welke advies zou je de leerling geven om een tekst beter te kunnen begrijpen?

Slide 12 - Open vraag

Tips voor lezen:
Als leerlingen te vluchtig/globaal lezen (top-down) kun je als tips geven: rustig lezen, houd je vinger bij het woord dat je leest, houd een blaadje onder de regel die je leest, lees elke regel 2 keer, stop even na elke zin, onderstreep belangrijke informatie, lees (zachtjes) hardop voor jezelf, etc.
Ook kun je als docent als er vragen komen die meer over details gaan de leerlingen op dat moment stukjes laten herlezen.

Slide 13 - Tekstslide

Tips voor lezen:
Als leerlingen te fragmentarisch/langzaam lezen (bottom-up) kun je als tips geven: sneller lezen, doorlezen, binnen een bepaalde tijd lezen (tempo lezen), lees (zachtjes) hardop samen met een klasgenoot, etc.
En focus als docent na (de 1e keer lezen) ook altijd op de gehele tekst; waar gaat het over? Als de docent zich altijd alleen op details richt, dan leest de leerling alleen de details. Dus NIET van te voren de meerkeuze vragen laten lezen. Eerst hele tekst globaal laten lezen, met globale leesvragen vooraf.

Slide 14 - Tekstslide

Als je aan iemand in het kort vertelt waar een film over gaat, ben je vooral bezig met:
zie schema 3.3 in Kwakernaak, en hfst 3, 8 en 9
A
weergeven
B
samenvatten
C
interpreteren
D
A, B en C

Slide 15 - Quizvraag

Jouw VMBO klas moeten twee brieven vergelijken en aangeven welke formeel is en welke informeel. Zijn de leerlingen bezig met weergeven, samenvatten of interpreteren?
A
weergeven
B
samenvatten
C
interpreteren

Slide 16 - Quizvraag

zoekend of structurerend?
  • een brochure of een aankondiging lees of beluister je zoekend: want je bent gericht "op zoek naar'' informatie.

  • een verhaal of een serie lees of bekijk/beluister je structurerend, want je volgt de "rode draad" in het verhaal (van begin tot eind).
zie m.n. schema's 8.1, 8.2 en 9.1

Slide 17 - Tekstslide

Welke luistermanier gebruik je om een aflevering van een Netflix serie te volgen?
A
Globaal luisteren
B
Zoekend/selectief luisteren
C
Structurerend luisteren

Slide 18 - Quizvraag

Je wilt een vakantiehuisje boeken en je kijkt op de site van een camping naar de prijzen. Met welk soort lezen ben je bezig?
A
structurerend
B
zoekend (selectief)

Slide 19 - Quizvraag

Een bestaande luister- of leestekst kun je makkelijker/moeilijker maken door de parameters aan te passen. Zie hfst. 3

Slide 20 - Tekstslide

lees/luisterdoel
Tempo
van te voren bedenken de leerlingen welke woorden bij dit thema horen
ipv meerkeuze vragen, de leerlingen vragen naar " wie praten en waar zijn ze"?
van te voren een filmpje bekijken over dit onderwerp
een tutorial tussentijds stoppen en tussendoor vragen stellen over vervolg
inhoudelijke moeilijkheidsgraad
talige moelijkheidsgraad

Slide 21 - Sleepvraag

Zet in chronologische volgorde van lesopbouw
let op; deze opbouw geldt vooral al je structerend leest of luistert. 
activeren inhoudelijke of talige voorkennis
presentatie: bijv. zelf lezen, 2 keer luisteren
globaal tekstbegrip
bespreek essentiële woorden voor tekstbegrip
lees/luister instructie
gedetailleerd tekstbegrip
moeilijke woorden bespreken

Slide 22 - Sleepvraag

Het hardop laten voorlezen van een tekst door een leerling is vooral goed voor:
A
het tekstbegrip
B
de uitspraak
C
tempo lezen
D
klank-tekenkoppeling

Slide 23 - Quizvraag

Welk van de volgende is het MINST effectief om de leesvaardigheid te verbeteren:
natuurlijk is het wel goed dat je leerlingen bekend zijn met meerkeuze vragen, maar alleen daar mee oefenen betekent vaak relatief weinig vooruitgang in de leesvaardigheid. Alle anderen manieren die hier genoemd worden helpen wel. NB: dit geldt ook voor luistervaardigheid.
A
veel meerkeuze vragen oefenen
B
vergroten van de receptieve woordenschat
C
aanleren van lees strategieën
D
veel leeskilometers maken

Slide 24 - Quizvraag

Veel docenten spreken zelf erg weinig Engels in de les. Wat zeg je hier als docent indirect mee tegen je leerlingen?

Slide 25 - Open vraag

Docenten die geen Engels spreken in de les zeggen: 
  • de taal is niet gemaakt om mee te communiceren
  • ik kan mijn taalgebruik niet aanpassen aan jullie niveau
  • mijn lessen zijn alleen gericht op het overbrengen van kennis
  • ik kan jullie niet het goede voorbeeld geven
  • Engels spreken is eng 
  • Engels spreken is moeilijk
  • Je leert geen Engels om de taal te gebruiken, 
  • jullie hebben waarschijnlijk nog nooit Engels gehoord.
  • jullie zijn hier nog niet goed genoeg voor,  etc

Slide 26 - Tekstslide

Kwakernaak, blz. 295
Hoe en hoe goed moet je woorden (her)kennen?

Slide 27 - Tekstslide

voorbeeld oefening

Slide 28 - Tekstslide

op welke manier wordt hier de woordenschat geoefend?
Je ziet dat de woorden in een context (zin) staan. Maar is het een pregnante context? Dus helpt de context om het woord te begrijpen?
(pregnant = betekenisvol)
A
receptief zonder context
B
receptief met context
C
productief zonder context
D
productief met context

Slide 29 - Quizvraag

een effectieve manier van uitspraak aanleren en oefenen is..
het meest directe effect heeft het naspreken van een goed voorbeeld, maar de andere aspcten (zoals veel luisteren) kunnen zeker ook helpen.
A
het hardop voorlezen van teksten
B
het naspreken van een gesproken voorbeeld
C
het veel luisteren naar de docent die Engels spreekt
D
het veel luisteren naar Engelse filmpjes

Slide 30 - Quizvraag

noem één reden waarom
taalproductie (in)spannender is
voor leerlingen (dan taalreceptie)

Slide 31 - Woordweb

Taalproductie (spreken of schrijven) is (in)spannend want:
  • wat je zegt/schrijft is hoorbaar of leesbaar
  • fouten vallen op 
  • je gebrek aan kennis en/of vaardigheid valt op
  • vaak moet je zelf een boodschap bedenken
  • je stem is een groot deel van je identiteit, met een vreemde taal heb je een beetje een andere identiteit.
  • iets produceren kost vaak meer moeite dan iets ontvangen, etc

Slide 32 - Tekstslide

De leerlingen moet door het vertalen van zinnen een email schrijven.
Hier is sprake van:
A
deelvaardigheid
B
schrijfvaardigheid

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Schrijfvaardigheid in het taalproductiemodel
Je geeft je leerlingen de opdracht om een sinterklaasgedicht te schrijven voor een klasgenoot. Het gedicht mag niet kwetsend zijn, moet minimaal 4 regels bevatten en het moet rijmen.

Welke processen komen daar bij kijken?
Koppel de handeling aan de juiste plaats in het productiemodel.


Slide 35 - Tekstslide

Conceptualizer
Formulator
Lexicon
Articulator
De juiste woorden zoeken
Emotie voor een gedicht bepalen
Gedicht hardop lezen ter controle
De volgorde van de woorden in de zin bepalen
Bedenken wat er allemaal betrekking heeft op het onderwerp

Slide 36 - Sleepvraag

Als beginnende leerder is het logisch om te beginnen met
A
spreekvaardigheid
B
gespreksvaardigheid

Slide 37 - Quizvraag

Je laat de leerlingen deze dialoog in tweetallen oefenen.
Dit is een ....
A
pre-communicatieve oefening
B
communicatieve oefening

Slide 38 - Quizvraag

Je wilt de gespreksvaardigheid van je leerlingen toetsen. Je laat ze een korte presentatie van zichzelf voorbereiden, die ze op de toets mondeling presenteren.
Deze vorm van toetsing is...
Niet valide want een presentatie is spreekvaardigheid, geen gespreksvaardigheid. Bovendien kan deze presentatie uit het hoofd geleerd worden; gaat dit nog over spreekvaardigheid?
A
valide
B
misschien valide, misschien niet.
C
niet valide

Slide 39 - Quizvraag

Als een leerling veel zinnen en woorden incorrect uitspreekt dan...
A
heeft de leerling het niet goed gehoord
B
weet de leerling niet hoe de klank gemaakt moet worden
C
heeft de leerling te weinig geoefend
D
heeft de leerling onvoldoende voorbeeld gehad

Slide 40 - Quizvraag

Incorrecte uitspraak?
Dit kan verschillende oorzaken hebben, dus alle antwoorden kunnen goed zijn.
Kijk in Kwakernaak blz. 275 voor het proces:
  • Klankonderscheiding; hoor je het wel goed?
  • Klankbewustmaking: hoe doe je dat? (hoe houd je je lippen, je tong, etc)
  • Klankvorming/uitspraak: losse woorden (na) spreken en zinnetjes (na)spreken
EN heel veel oefenen dus; zowel klassikaal (naspreken) als individueel (in tweetallen gesprekjes, doeltaal=voertaal, etc)

Slide 41 - Tekstslide

Je wilt de spreekvaardigheid van je leerlingen toetsen. Elke leerling moet een (vergelijkbaar) plaatje beschrijven.
De beoordeling doe je aan de hand van een indruk cijfer.
Deze vorm van toetsing is..
A
valide & betrouwbaar
B
valide, niet betrouwbaar
C
niet valide, wel betrouwbaar
D
niet valide & niet betrouwbaar

Slide 42 - Quizvraag

Wat is je conclusie?
  • ben je genoeg bekend met de verschillende vakdidactische termen?
  • zijn er bepaalde onderdelen waarin je je (nog eens) zou moeten verdiepen?
  • laat je vakdidactische kennis en inzicht zien in je leertaak en natuurlijk in de praktijk!
  • Heb je nog vragen of opmerkingen; laat het vooral weten

Slide 43 - Tekstslide