Herhaling hoofdstuk 3 Op Stoom (klas 2)

Hoofdstuk 3 Op Stoom
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 Op Stoom

Slide 1 - Tekstslide

3.2 Het koninkrijk der Nederlanden
  • Willem I wil handel verbeteren, beter vervoer nodig.
  •  Richtte NHM op, om handel te verbeteren.
  • Belgen niet eens met bestuur Willem I (o.a. taal en religie).
  • België in 1830 onafhankelijk, in 1839 erkend.
  • Willem I volgens liberalen teveel macht.
  • Willem II liet Thorbecke in 1848 nieuwe grondwet maken.
  • In een democratie heb je kiesrecht.
  • Actief en Passief kiesrecht.

Slide 2 - Tekstslide

Waarom was de NHM opgericht en waarvoor staat de afkorting NHM?

Slide 3 - Open vraag

Wie besloten dat België onafhankelijk werd?
A
De Nederlanders
B
Niemand, België hoort nog bij Nederland
C
De Belgen
D
De Europese landen

Slide 4 - Quizvraag

Waarmee moest Willem I samenwerken volgens de grondwet?

Slide 5 - Open vraag

Noem een onderdeel uit de nieuwe grondwet van 1848.

Slide 6 - Open vraag

Wat is Passief Kiesrecht?
A
Het recht om bij de verkiezingen op iemand te stemmen.
B
Het recht om je verkiesbaar te stellen.

Slide 7 - Quizvraag

3.3 Wonen in een industriestad
  • Door Industriële Revolutie veranderde Nederland.
  • Mensen die thuis producten maakten konden niet op tegen de fabrieken.
  • Mensen trokken naar de stad.
  • Stad was vies en druk, huizen in slechte staat en straten vies, veel ziektes.
  • Vincent van Gogh, ongelukkige schilder, later pas erkend.

Slide 8 - Tekstslide

Waarom konden boeren en ambachtslieden die thuis producten maken niet op tegen de fabrieken?

Slide 9 - Open vraag

Waar ontstond een gebrek aan toen mensen naar de stad verhuisden?

Slide 10 - Open vraag

Wie is deze man?

Slide 11 - Open vraag

Hoe eindigde het leven van Vincent van Gogh?
A
Goed, hij werd heel erg rijk door de verkoop van zijn schilderijen.
B
Goed, hij ontmoette de vrouw van z'n dromen en ze trouwden.
C
Slecht, hij pleegde zelfmoord en bleef onbekend.
D
Slecht, hij heeft al z'n schilderijen verbrand.

Slide 12 - Quizvraag

3.4 De strijd van de arbeiders
  • Arbeidsomstandigheden slecht en lonen laag
  • Vrouwen en kinderen daarom ook in de fabriek.
  • Arbeiders werkte samen, vakbonden.
  • In Tweede Kamer veel liberalen, weinig overheidsbemoeienis,.
  • Socialisten wilde dat de overheid zich wel inzette voor de arbeiders.
  • Wilde algemeen kiesrecht en richtte politieke partij op (SDB).
  • Ook katholieken en protestanten richtte politieke partijen op. Lastig voor katholieken.
  • Aletta Jacobs eerste vrouw die studeerde, streed voor vrouwenkiesrecht.

Slide 13 - Tekstslide

Waarom moesten vrouwen en kinderen ook werken in de fabriek?

Slide 14 - Open vraag

Wat deden de arbeiders om sterker te staan?
A
Niets
B
Namen allemaal tegelijk ontslag.
C
Richtte vakbonden op.
D
Gingen naar de fabrieksbaas en eiste betere arbeidsomstandigheden.

Slide 15 - Quizvraag

Hoe dachten de liberalen over arbeiders?

Slide 16 - Open vraag

Hoe dachten de socialisten over arbeiders?

Slide 17 - Open vraag

Waarom was het voor de katholieken lastig om een standpunt in te nemen over arbeiders?
A
Arbeiders waren vaak niet katholiek.
B
Katholieken vonden arbeiders slechte katholieken.
C
Er waren zowel rijke als arme katholieken. Dus voor wie moesten ze zich inzetten?
D
Het was niet lastig.

Slide 18 - Quizvraag

3.5 Sociale wetten, schonere steden
  • Tweede helft 19e eeuw, sociale kwestie (het moest anders).
  • Er kwamen sociale weten en algemeen kiesrecht.
  • Veel besmettelijke ziektes.
  • Arbeidsbuurten moesten schoner en voorlichting over hygiëne.
  • Grootste probleem in de stad was poep.
  • Eerst poepophalers, later riool. Pas in twintigste eeuw echt beter.

Slide 19 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een sociale wet.

Slide 20 - Open vraag

Hoe werden besmettelijke ziektes tegen gehouden?
A
Niet
B
Door de arbeidsbuurten schoner te maken
C
Door huisvuil in de grachten te laten gooien.
D
Door arbeidsbuurten te sluiten en de mensen te laten verhuizen.

Slide 21 - Quizvraag

Wat was een groot probleem in de 19e eeuw?

Slide 22 - Open vraag