Zintuigen en visusproblemen

Zintuigen en visusproblemen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zintuigen en visusproblemen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je de zintuigen benoemen, het ziektebeeld cataract benoemen en de bijbehorende verschijnselen beschrijven. Ook weet je meer over visusproblemen.

Slide 2 - Tekstslide

Vertel de studenten wat ze aan het einde van de les zullen weten en kunnen.
Wat weet je al over de zintuigen?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn zintuigen?
Zintuigen zijn de manieren waarop ons lichaam informatie uit de omgeving ontvangt. We hebben vijf zintuigen: zicht, gehoor, reuk, smaak en tast.

Slide 4 - Tekstslide

Leg kort uit wat zintuigen zijn en benoem de vijf zintuigen.
Zicht
Zicht is het vermogen om te zien. Het oog is het zintuig dat verantwoordelijk is voor het zicht. Licht komt via de pupil het oog binnen en wordt door de lens scherp gesteld op het netvlies.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit hoe het zicht werkt en welk zintuig hiervoor verantwoordelijk is.
Cataract
Cataract is een ziekte waarbij de ooglens troebel wordt. Hierdoor wordt het zicht minder. Cataract kan worden behandeld door een operatie waarbij de troebele lens wordt vervangen door een kunstlens.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat cataract is en hoe het behandeld kan worden.
Verschijnselen cataract
Bij cataract kan het zicht wazig worden, kleuren vervagen en kan het licht verblinden. Ook kan het moeilijker worden om in het donker te zien.

Slide 7 - Tekstslide

Beschrijf de verschijnselen van cataract.
Visusproblemen
Visusproblemen zijn problemen met het zicht. Dit kan bijvoorbeeld bijziendheid, verziendheid of astigmatisme zijn. Ook kan het gezichtsveld kleiner worden of kan er sprake zijn van dubbelzien.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat visusproblemen zijn en noem enkele voorbeelden.
Bijziendheid
Bijziendheid betekent dat iemand dichtbij wel scherp kan zien, maar veraf niet. Dit komt doordat de oogbol te lang is, waardoor het beeld vóór het netvlies valt.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wat bijziendheid is en wat de oorzaak is.
Verziendheid
Verziendheid betekent dat iemand veraf wel scherp kan zien, maar dichtbij niet. Dit komt doordat de oogbol te kort is, waardoor het beeld achter het netvlies valt.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit wat verziendheid is en wat de oorzaak is.
Astigmatisme
Astigmatisme betekent dat het hoornvlies van het oog niet helemaal rond is, maar een meer ovale vorm heeft. Hierdoor wordt het beeld vervormd en kan het wazig worden.

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit wat astigmatisme is en wat de oorzaak is.
Gezichtsveld
Het gezichtsveld is het gebied dat je kunt zien als je recht vooruit kijkt. Bij sommige visusproblemen kan het gezichtsveld kleiner worden.

Slide 12 - Tekstslide

Leg uit wat het gezichtsveld is en wat er gebeurt als dit kleiner wordt.
Dubbelzien
Dubbelzien betekent dat je één voorwerp dubbel ziet. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat de oogspieren niet goed samenwerken.

Slide 13 - Tekstslide

Leg uit wat dubbelzien is en wat de oorzaak kan zijn.
Quizvraag
Wat is het verschil tussen bijziendheid en verziendheid?

Slide 14 - Tekstslide

Stel de vraag en bespreek daarna het antwoord met de klas.
Quizvraag
Wat is cataract?

Slide 15 - Tekstslide

Stel de vraag en bespreek daarna het antwoord met de klas.
Quizvraag
Wat is het gezichtsveld?

Slide 16 - Tekstslide

Stel de vraag en bespreek daarna het antwoord met de klas.
Afsluiting
Je weet nu meer over de zintuigen, het ziektebeeld cataract en visusproblemen. Je kunt nu benoemen wat bijziendheid, verziendheid en astigmatisme is en weet wat het gezichtsveld en dubbelzien zijn.

Slide 17 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 18 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 20 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.