Oefentoets Chapitre 3

Traduis:
choisir
1 / 29
volgende
Slide 1: Open vraag
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Traduis:
choisir

Slide 1 - Open vraag

Traduis:
moche

Slide 2 - Open vraag

Traduis:
le magasin

Slide 3 - Open vraag

Traduis:
pour

Slide 4 - Open vraag

Traduis:
le maillot de bain

Slide 5 - Open vraag

Traduis:
les baskets

Slide 6 - Open vraag

Traduis:
la paire

Slide 7 - Open vraag

Welk woord past in de zin?
Au ... il y a aussi un magasin de sport.
A
centre commercial
B
piscine
C
pantalon
D
robe

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Ce ... est trop grand. Ce n'est pas ma taille.
A
fête
B
choix
C
vêtement
D
surprise

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Pour nager je porte un
A
maillot de bain
B
maillot de bains
C
short de bain
D
short de bains

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Le contraire (=tegenovergestelde) de noir, c'est jaune/ blanc.

Slide 11 - Open vraag

Traduis:
Tu fais quelle taille?

Slide 12 - Open vraag

Réponds:
On va au magasin de vêtements?

Slide 13 - Open vraag

Traduis:
Qu'est-ce que tu fais ce weekend?

Slide 14 - Open vraag

Welk woord past in de zin?
C'est bientôt (binnenkort) la fête/ le pull de Mattéo.

Slide 15 - Open vraag

Traduis:
Il coute combien?

Slide 16 - Open vraag

Traduis
Ik wil
A
je peux
B
je veux
C
on peut
D
on veut

Slide 17 - Quizvraag

Traduis:
wij kunnen
A
nous voulons
B
on peut
C
on veut
D
vous voulez

Slide 18 - Quizvraag

Traduis:
seul
A
bijna
B
echt
C
alleen
D
zoals

Slide 19 - Quizvraag

Traduis:
boodschappen doen
A
faire des courses
B
essayer
C
dépenser
D
acheter

Slide 20 - Quizvraag

Traduis:
misschien
A
peut-être
B
désolé
C
moins
D
assez

Slide 21 - Quizvraag

Traduis:
het stripverhaal
A
le livre
B
le jeu
C
la BD
D
le mec

Slide 22 - Quizvraag

Traduis:
besluiten
A
utiliser
B
décider
C
finir
D
ça dépend

Slide 23 - Quizvraag

Traduis:
Zij (Maud en Sophie) kunnen
A
Elles veulent
B
Ils peuvent
C
Ils veulent
D
Elles peuvent

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord past het best in de zin?
Peut-être/ tous je vais finir (afmaken) mes devoirs.

Slide 25 - Open vraag

Welk woord past het best in de zin?
Yentl est gentille/ la marque

Slide 26 - Open vraag

Welk woord past het best in de zin?
Sarah porte le polo/ le jeu de son père.

Slide 27 - Open vraag

Welk woord past het best in de zin?
On va faire des courses au supermarché/ à la musique.

Slide 28 - Open vraag

Zet de zinsdelen in de juiste volgorde
des baskets et une casquette./ Il / souvent/ porte

Slide 29 - Open vraag