Chapitre 3: J'aime la mode

Chapitre 3 J'adore la mode 2thv
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Chapitre 3 J'adore la mode 2thv

Slide 1 - Tekstslide

J'adore la mode
Faire les magasins = winkelen
Faire des courses = boodschappen doen
Tu vas en ville ce weekend? - Oui, je vais en ville ce weekend
Tu veux aller en ville? - Oui, je veux aller en ville               

Qu'est-ce que tu veux acheter? - Je veux acheter un jean 
Wat wil je kopen? Ik wil een spijkerbroek kopen

Slide 2 - Tekstslide

Acheter un jean
On va au magasin de vêtements?   Gaan we naar de kledingzaak?
D'accord. On y va!    Oke, laten we gaan
                         Au magasin: In de winkel
-Tu fais quelle taille?  >>    Welke maat heb jij?     
Je fais du M, du S, du L: Ik heb maat M, S, L
-Comment tu trouves ce jean?  >>         Il est beau. Pas mal.
Hoe vind je deze spijkerbroek? Hij is mooi. Niet slecht. 
-Il coûte combien? >>            Il coûte trente /quarante/cinquante euros   
Hoeveel kost hij? Hij kost 30/40/50 euros.

Slide 3 - Tekstslide

Parler de quelqu'un
Je veux acheter un cadeau pour Lucas: Ik wil een kado kopen voor Lucas
Qu'est-ce qu'il aime?>> Il aime le sport et les jeux vidéos
Waar houdt hij van?      > Hij houdt van sport en videogames.
Qu'est-ce qu'il aime porter?>> Il aime porter un jean, des baskets et une casquette.          Wat draagt hij graag? Hij draagt graag een spijkerbroek, sportschoenen en een pet.


Slide 4 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu aimes porter?  
 J'aime porter:

un pull =                               een trui
un T-shirt =                          een t-shirt
un maillot de bain =         een zwembroek, badpak
une robe =                            een jurk
une casquette =                 een pet
un polo =                                 een polo
des lunettes de soleil =   een zonnebril
des baskets =                       sportschoenen

Slide 5 - Tekstslide

Et toi?
 Qu'est que tu aimes porter? >>     
Wat vind je leuk om te dragen?                  
J'aime porter............ 
Ik vind het leuk .... te dragen.
un bonnet, une ceinture, une montre, un costume 
(een muts, een riem, een horloge, een kostuum)

Slide 6 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu aimes faire?
Moi, J'aime faire du sport. Ik, ik hou van sporten.
J'aime jouer à la console. Ik hou van gamen.
J'aime faire des courses. Ik hou van boodschappen doen.
J 'aime faire les magasins. Ik hou van winkelen.
J'aime bavarder avec mon copain/ma copine. Ik hou van kletsen met mijn vriend/vriendin.

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden op -er; porter
je port e
tu port es
il, elle, on port e
nous port ons
vous port ez
ils, elles port ent

Slide 8 - Tekstslide

Let op !!!!
Als er een naam staat of namen of zelfstandig naamwoorden, wat gebeurt er dan met het werkwoord?
Michel porte, veut, peut 
      Madeline porte, veut, peut
     l'homme porte, veut, peux
                                         Michel et Madeline portent, veulent, peuvent
                         Les parents portent, veulent,peuvent

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord
                              Die, deze, dit of dat vertaal je met:
Ce > voor een mannelijk woord
Cet > voor mannelijk woord met klinker of stomme h
Cette > voor een vrouwelijk woord
Ces > voor woorden in het meervoud

Slide 11 - Tekstslide

ce t-shirt
      =
dit/dat T-shirt

Slide 12 - Tekstslide

cette robe
    =
die, deze jurk

Slide 13 - Tekstslide

cet hôtel
      =
dit/ dat hotel

Slide 14 - Tekstslide

ces baskets
      =
deze/die
sportschoenen

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoord vouloir = willen
Je veux = ik wil
Tu veux= jij wilt
                                       Il, elle, on veut= hij, zij, wij wil(len)
                       Nous voulons = wij willen
                                    Vous voulez= jullie willen, u wilt
                           Ils, elles veulent = zij willen

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoord pouvoir= kunnen, mogen
Je peux = ik kan, ik mag
Tu peux = jij kunt, jij mag
        Il, elle/ on peut = hij, zij kan, mag, wij kunnen/ mogen
                          Nous pouvons = wij kunnen, mogen
Vous pouvez= jullie kunnen, mogen, u kunt, mag
                               Ils, elles peuvent = zij kunnen, mogen

Slide 17 - Tekstslide

Let op!
Net als in het Nederlands komt er na pouvoir en vouloir meestal een tweede werkwoord. Dat is altijd een heel werkwoord!

Maar : Ik wil een spijkerbroek kopen= Je veux acheter un jean!

In het Frans staan de werkwoorden dus gelijk naast elkaar!!

Slide 18 - Tekstslide

Signaalwoorden als je iets schrijft/ leest:
Ik wil iets opschrijven omdat : -Parce que
Hij wil dat ik dat aantrek,dus : -donc
Ik vind dat niet mooi, maar: mais
Hij vindt de trui leuk en : et
Dit is duur en dat is ook: aussi

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Qu' est-ce que tu aimes porter?

Slide 21 - Open vraag

Qu'est-ce que tu aimes faire?

Slide 22 - Open vraag

les nombres en français

Slide 23 - Woordweb

72 is in het Frans :
A
Soixante -deux
B
septante-deux
C
cinquante-deux
D
soixante-douze

Slide 24 - Quizvraag

Wat is 15 in het frans
en 38 en 46?

Slide 25 - Open vraag

Wat is 53, 63 en 83 in het Frans?

Slide 26 - Open vraag

80
63
39
56
Quatre-vingts
Soixante-trois
Trente-neuf
Cinquante-six

Slide 27 - Sleepvraag

Quel est ton numéro de téléphone?
Je mag een fake nummer opschrijven!

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Video

Vertaal : Deze jongen, dat meisje

Slide 30 - Open vraag

Vertaal: Deze ouders wonen in dat huis. ( habitent)

Slide 31 - Open vraag

Élèves
Chien
Maison
Enfant
Ce
Cette
Cet
Ces

Slide 32 - Sleepvraag

Les grandes marques :

Chanel
Cartier
Lacoste
Le coq sportif
Jean Paul Gautier
Louis Vuitton


Dior
Yves Saint Laurent

Slide 33 - Tekstslide

Le T-shirt

Le jogging

le blousson
teddy

le jean
les baskets

Le blousson 
bomber

Le sweat à capuche

Slide 34 - Tekstslide

Christiano Ronaldo

Quand il joue au foot, il porte des marques connues comme Nike.
Dans la vie privée, il aime porter un polo, un jean, un t-shirt ou un costume.
Il est un star de sport mais aussi une star du mode!

Slide 35 - Tekstslide

Selena Gomez
Dans la vie privée, elle aime porter du street style : des jeans et des baskets.
Elle a même sa propre marque de vêtements!
Pour compléter son look, les lunettes de soleil sont indispensables pour elle!

Slide 36 - Tekstslide

Vouloir :

Slide 37 - Woordweb

Pouvoir

Slide 38 - Woordweb

Zij willen is :
A
Ils voulent
B
Ils veulent
C
Ils voulons
D
Ils voulez

Slide 39 - Quizvraag

Wij mogen
A
Nous pouvons
B
Il peut
C
Nous pouvez
D
On peut

Slide 40 - Quizvraag

Jullie kunnen/mogen
Zij kunnen/mogen
Wij kunnen/mogen
Ik kan, ik mag
 je peux
 nous pouvons
Ils peuvent
Vous pouvez

Slide 41 - Sleepvraag

Zij willen
Wij willen
Men wil
Zij wil
Elle veut
Elles veulent
On veut
Nous voulons

Slide 42 - Sleepvraag

Les vêtements, les accessoires

Slide 43 - Woordweb

Pas mal!
Jouer de la guitare
Un pull
Qu'est-ce que tu veux acheter?
Comment tu trouves ces baskets?
Qu'est-ce qu'il aime faire

Slide 44 - Sleepvraag

peux fermer la porte
peut manger un sandwich
pouvez utiliser vos portables
pouvons corriger les exercices
Il
Nous
Je
Vous

Slide 45 - Sleepvraag

Écris un invitation!
Schrijf een bericht van 25 woorden aan een vriend(in) waarin je hem/haar vraagt om samen de stad in te gaan. 
Gebruik de phrases -clés en onderstaande woorden.
Kies er 5!
Le supermarché, au centre commercial, des baskets, un cadeau, un T-shirt, samedi, quelque chose, vendredi, 30 euros, du M, acheter.    Start en eindig met een groet!

Slide 46 - Tekstslide

Traduis! Vertaal en schrijf op!
  • 1. Quand Marion va en ville, elle veut toujours acheter des vêtements.
  • 2. Moi aussi, j’aime beaucoup porter des baskets de marque.
  • 3. Quel est le prix de ce pull? Quinze euros?  Ce n’est pas cher.
  • 4. Je vais souvent dans ce magasin de sport.
  • 5. Pour Noël j’ai acheté des chaussures et trois livres.
  • 6. Elle coute combien, cette belle robe? Elle coute soixante-douze euros !
  • 7. Qu’est-ce que tu veux acheter ? Je veux acheter un croissant à la boulangerie.
  • 8. Désolé(e), j’ai perdu ma montre au centre commercial.


Slide 47 - Tekstslide