Werkwoorden

Werkwoorden
Wat zijn werkwoorden?
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
Basisschool

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
Wat zijn werkwoorden?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video


Welke is het werkwoord?
Jeremy rende heel hard.
A
Jeremy
B
heel
C
rende
D
hard

Slide 3 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
Myra leest mooi een boek
A
Myra
B
leest
C
een
D
boek

Slide 4 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
Renzo eet een groot bord patat.
A
Renzo
B
patat
C
groot
D
eet

Slide 5 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
Melis duikt in het diepe zwembad.
A
Melis
B
duikt
C
het
D
zwembad

Slide 6 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
Robin vindt appeltaart met slagroom erg lekker.
A
Robin
B
slagroom
C
vindt
D
lekker

Slide 7 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
Liam en zijn broertje spelen een leuk spel met mij.
A
Liam
B
zijn
C
broertje
D
spelen

Slide 8 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
Gisteren liepen Else en Juliette naar de speeltuin.
A
gisteren
B
liepen
C
naar
D
Else en Juliette

Slide 9 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
Tessa en Fanny spelen op de kinderboerderij.
A
en
B
spelen
C
op
D
kinderboerderij

Slide 10 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
In het nieuwe huis van Daan verven ze de muren wit.
A
nieuwe
B
van
C
wit
D
verven

Slide 11 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
Wim lacht om het grapje van juf Karen.
A
lacht
B
om
C
grapje
D
juf Karen

Slide 12 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
Kick en Boris voetballen altijd op maandag.
A
Kick en Boris
B
voetballen
C
op
D
altijd

Slide 13 - Quizvraag


Welke is het werkwoord?
De kinderen van groep 4a luisteren goed tijdens
de taalles van juf Melinda
A
kinderen
B
groep
C
luisteren
D
taalles

Slide 14 - Quizvraag

Rara wat hoor ik?

Slide 15 - Tekstslide


Wat hoor je?
A
een vogel
B
deurbel
C
tikker
D
koffiemachine

Slide 16 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
spuiten met een luchtverfrisser
B
een band leeg laten lopen
C
een band oppompen
D
een slijpmachine

Slide 17 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
kraan
B
wekker
C
wc
D
koffiezetapparaat

Slide 18 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
een krakende deur
B
de deurklink naar beneden duwen
C
gaatjes maken met een perforator
D
stoel verschuiven

Slide 19 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
een doos openmaken
B
met krijt op het bord schrijven
C
met stoepkrijt op de grond tekenen
D
de nagels van een poes

Slide 20 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
koffiezetapparaat
B
kopieerapparaat
C
voordeur
D
mixer

Slide 21 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
flipperkast
B
kassa
C
tafelvoetbal
D
een naaimachine

Slide 22 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
krassen tegen een deur
B
kat in de kattenbak
C
nagels vijlen
D
de hoeven van een paard

Slide 23 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
voordeur
B
mixer
C
wekker
D
muis

Slide 24 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
koffiezetapparaat
B
wekker
C
droger
D
deurbel

Slide 25 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
wekker
B
kopieerapparaat
C
droger
D
mixer

Slide 26 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
wekker
B
mixer
C
typen op de computer
D
voordeur

Slide 27 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
wekker
B
schoolbel
C
koffiezetapparaat
D
droger

Slide 28 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
schoolbel
B
wekker
C
mixer
D
telefoon

Slide 29 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
wekker
B
bel
C
deur
D
la

Slide 30 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
perforator
B
bel
C
nietmachine
D
vogel

Slide 31 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
secondewijzer
B
bel
C
wekker
D
deur

Slide 32 - Quizvraag


Wat hoor je?
A
wekker
B
mixer
C
doger
D
wasmachine

Slide 33 - Quizvraag


Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 34 - Quizvraag