Les 6 BZT

BZT les 6 Nederlands
9 februari 2021
- presentie
- Studiemeter: Hoe gaat dat?
- huiswerk: MBO examens bespreken
- Grammatica: introductie werkwoorden
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

BZT les 6 Nederlands
9 februari 2021
- presentie
- Studiemeter: Hoe gaat dat?
- huiswerk: MBO examens bespreken
- Grammatica: introductie werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

MBO examen
Bespreken

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?
A
schrijft
B
dreef
C
gaf
D
brengen

Slide 6 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd

(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart

Slide 7 - Quizvraag

Je beteken... alles voor haar.
(tegenwoordige tijd)
A
betekend
B
betekende
C
betekent
D
betekendt

Slide 8 - Quizvraag

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?
A
planten
B
gooide
C
zaait
D
lachten

Slide 9 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd. Die man [bedoelen] het allemaal goed.
A
bedoeld
B
bedoelt
C
bedoeldt

Slide 10 - Quizvraag

Ik (lopen) naar huis
(TEGENWOORDIGE TIJD)
A
liep
B
loop
C
loopt
D
lopen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm tegenwoordige tijd van skaten?
A
skat
B
skate
C
skatet
D
skatete

Slide 12 - Quizvraag

Maak van het werkwoord de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

Jij lopen
A
loopt
B
lope
C
loop
D
lopt

Slide 13 - Quizvraag

Maak van het werkwoord de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

U fietsen
A
fiets
B
fietst
C
fiet
D
fietstest

Slide 14 - Quizvraag

Maak van het werkwoord de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

Het doen
A
doet
B
doent
C
doetst
D
doe

Slide 15 - Quizvraag

Noteer de pv in tegenwoordige tijd.
Mijn zus (surfen) de hele avond rond op internet.
A
surf
B
surft
C
surfd
D
surfen

Slide 16 - Quizvraag

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
Emma (verzenden) een e-mail
A
verzend
B
verzendt
C
verzent
D
verzentd

Slide 17 - Quizvraag

Hoe spel je de tegenwoordige tijd van ontsnappen?
A
hij ontsnapt
B
hij ontsnap
C
hij ontsnapd
D
hij ontsnapdt

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het huis (branden) helemaal af.
A
brant
B
brand
C
brandde
D
brandt

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het meisje (vallen) van haar step.
A
valt
B
viel
C
vald
D
valdt

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Waarom (blazen) jij die ballon op?
A
blaas
B
blaast
C
blazen
D
blaaz

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het vliegtuig (landen) op Sardinië.
A
lant
B
landde
C
land
D
landt

Slide 22 - Quizvraag

Huiswerk
- Studiemeter:
Starttaal online: tekstsoort, tekstdoel, verkennend en globaal lezen, tekstindeling, husseltaak
- Leestekst: zie bestanden


Slide 23 - Tekstslide

Einde les
bedankt voor jullie aandacht en tot volgende week

Slide 24 - Tekstslide