Zinsdelen: bijwoordelijke bepaling

Programma 
  • Lezen
  • Terugkoppeling huiswerk
  • Leerdoelen
  • Instructie (aantekeningen)
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma 
  • Lezen
  • Terugkoppeling huiswerk
  • Leerdoelen
  • Instructie (aantekeningen)
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

  • Ik weet wat een bijwoordelijke bepaling is en kan deze   benoemen in een zin 

Slide 2 - Tekstslide

Zinsdelen
Bekijk de volgende zin:

Ik loop. 

Dit is een complete zin met een onderwerp, een persoonsvorm en een gezegde. 
Je kunt deze korte zin aanvullen met allerlei andere zinsdelen:

Ik loop op dinsdagmorgen met mijn moeder van de markt via de Bergstraat naar de parkeerplaats.
Ontleed deze zin in je aantekeningenschrift:
- Schrijf de zin over.
- Zet strepen en benoem de zinsdelen die je kent. 

Slide 3 - Tekstslide

Een bijwoordelijke bepaling
  • Belangrijkste zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, door wie, met wie et cetera:

Slide 4 - Tekstslide

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 5 - Open vraag

Ik vertel het je volgende week.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 6 - Open vraag

Met zijn zakmes sneed hij het brood.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 7 - Open vraag

Ik ga met mijn vriendje naar de bioscoop.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 8 - Open vraag

Een bijwoordelijke bepaling
In één zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen voorkomen:

Er / woonden/ eens /een man en een vrouw /arm maar gelukkig 

/samen met hun twee kinderen/ in een donker bos.
bwb
bwb
bwb
bwb

Slide 9 - Tekstslide

Ober, breng mij eens een glas water, alsjeblieft.
Mij =
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Verander toch eens iets aan die haren van je !
aan die haren van je =
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Aan jou kan ik geen geheim vertellen, je vertelt het toch altijd door.
Aan jou =
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Ik zal de anderen heus niets vertellen.

de anderen =
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 14 - Quizvraag

Programma vrijdag 13 maart
  • Lezen 
  • Leerdoelen
  • Nakijken voortgangstoets
  • Zelfstandig werken 
  • Afsluiting

Slide 15 - Tekstslide

Het verschil tussen zinsontleden en woordsoortbenoemen is dat je bij zinsontleden ....

Slide 16 - Open vraag

Leerdoelen

  • Ik kan zinnen verdelen in losse woorden en deze benoemen.
  • Ik kan de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en bijwoord benoemen. 

  • Ik kan zinnen verdelen in zinsdelen en deze benoemen. 
  • Ik kan de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling    benoemen.
Vrijdag 20 maart: 
Toets grammatica
woordsoorten en zinsdelen (2.4 t/m 2.6)

Slide 17 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Verlengde instructie docent
1. Verlengde instructie docent
2.  Learnbeat 2.6 C 
opdracht 1 en 3

1. Learnbeat 2.5 C opdracht 1 t/m 5

2. Werken aan een ander vak. 
timer
30:00

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen

  • Ik kan zinnen verdelen in losse woorden en deze benoemen.
  • Ik kan de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en bijwoord benoemen. 

  • Ik kan zinnen verdelen in zinsdelen en deze benoemen. 
  • Ik kan de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling    benoemen.

Slide 20 - Tekstslide