Argumenteren 1: feit, mening, argument, tegenargument

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Startklaar

Startopdracht

3. Begin met ‘startopdracht’. 

1. Zitten volgens plattegrond.

2. Boek, schrift en pen op tafel.

Noteer wat het verschil is tussen een feit, een mening en een argument. Geef van alle drie een voorbeeldzin. Je mag in tweetallen werken. 

Welkom!

Argumentatie

Havo3:

• Feit, mening en argument
• Feitelijke en waarderende argumenten
• Argumentatiestructuren:

           - enkelvoudig

           - onderschikkend

           - nevenschikkend

• Tegenargument en weerlegging

Hoeveel heb je onthouden van de lesstof over 'Argumentatie'?

😒🙁😐🙂😃

Argumenteren

Doel: standpunt en argument herkennen, feitelijk en waarderend onderscheiden, tegenargumenten en weerleggingen herkennen. Argumentatiestructuren (nevenschikkend, onderschikkend, enkelvoudig) onderscheiden

argumenteren

Mening

ook wel: standpunt, stelling

(vaak expliciet) te herkennen aan: ik vind, mijn mening is, dus, daarom, mijns inziens, kortom, dan ook, mijn conclusie is, volgens mij ....

impliciet: indirect, je moet de bedoeling er zelf uithalen

Impliciet

• Deze telefoon is al twee keer kapotgegaan in drie maanden. De batterij loopt snel leeg en hij reageert traag.
• Oftewel: De telefoon is van slechte kwaliteit.

• De school is weer begonnen, en ik heb elke dag huiswerk voor minstens drie vakken.
• Oftewel: Ik krijg te veel huiswerk.

Argument

ook wel: reden(ering)

ondersteunt het standpunt

waarom vind je iets?

(vaak) te herkennen aan: omdat, want, daar, de reden is....

wordt onderbouwd met voorbeelden en uitleg: denk aan, neem, zoals...

Opdracht

Bespreek met elkaar: wat is volgens jullie het verschil tussen een feitelijk en een waarderend argument?

Geef van beide een voorbeeld bij het standpunt:

'Alle basisschoolkinderen in Nederland zouden op 

school een gratis ontbijt moeten kunnen krijgen.'

voorbeelden bespreken

feit = te controleren

waarde = mening

Tegenargument

ook wel:  weerlegging

geeft aan waarom een standpunt of argument niet klopt

(vaak) te herkennen aan: maar, toch, daarentegen, hoewel

Opdracht

Geef een voorbeeld van een tegenargument bij het standpunt:

'Alle basisschoolkinderen in Nederland zouden op school een gratis ontbijt moeten kunnen krijgen.'

voorbeelden bespreken

Opdracht

• Maak H2 P1 opdracht 1 t/m 3 (vanaf blz. 60)
• Bedenk twee argumenten waarom een snoepje lekker zou kunnen zijn. Ondersteun een daarvan met een ander argument.

Argumentatiestructuur

standpunt                                       standpunt                                         standpunt

argument                          argument - argument                 argument - argument

argument                                                                                                                   argument

onderschikkend                     nevenschikkend                            nevenschikkend + 

                                                                                                                       onderschikkend

                                                    afhankelijk/onafhankelijk

Ik vind dat een lekker snoepje

want 

het snoepje is zoet van smaak.

standpunt --> argument

want  ertussen

Het snoepje is zoet van smaak

dus

ik vind dat een lekker snoepje.

argument --> standpunt

dus ertussen

Ik vind dat een lekker snoepje 

want 

het snoepje is zoet van smaak

want 

het bevat veel suiker.

onderschikkend

Ik vind dat een lekker snoepje

want 

het bevat veel suiker

want

het snoepje is zoet van smaak.

verkeerde volgorde xxxxxxxxx

Ik vind dat een lekker snoepje

want 

het is zoet van smaak

(kan weggelaten)

en 

het is lekker zacht van structuur.

nevenschikkend (onafhankelijk)

Ik vind dat een lekker snoepje

want 

het is zoet van smaak

(kan weggelaten)

nevenschikkend (onafhankelijk)

en 

het is lekker zacht van structuur.

Ik vind dat een lekker snoepje

want 

het is zoet van smaak

(kan weggelaten)

en 

het is lekker zacht van structuur.

nevenschikkend (onafhankelijk)

Ik vind dat een lekker snoepje

want 

het is zoet van smaak 

(kan niet weggelaten)

nevenschikkend (afhankelijk)

en 

ik ben een zoetekauw.

Opdracht

• Maak opdracht 1 van  P2 Argumenteren (vanaf blz. 67)
• Klaar? Maak P1 af.
• Klaar? Kijk na (via ELO)

Evaluatie

Waarom zijn signaalwoorden zo belangrijk?

Welk signaal geeft 'dus' af?

Welk signaal geeft 'want' af?

Huiswerk

• H2 P1 opdracht 1 t/m 3
• H2 P2 opdracht 1
• maken en nakijken
• Boek lezen