Zelfstandige naamwoorden
1 / 16
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
zelfstandige
naamwoorden
naamwoorden
Slide 5 - Woordweb
Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?
Ik eet een broodje.
Ik eet een broodje.
Slide 6 - Open vraag
Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?
Morgen ga ik met de auto.
Morgen ga ik met de auto.
Slide 7 - Open vraag
Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?
Ik lees in een leesboek.
Ik lees in een leesboek.
Slide 8 - Open vraag
Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?
Ik pak een papier.
Ik pak een papier.
Slide 9 - Open vraag
Wat is het zelfstandige naamwoord?
Morgen heb ik een feestje.
Morgen heb ik een feestje.
A
morgen
B
heb
C
feestje
D
een
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?
Ik luister naar de radio.
Ik luister naar de radio.
A
radio
B
luister
C
ik
D
de
Slide 11 - Quizvraag
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden (2)?
De jongen poetst zijn tanden.
De jongen poetst zijn tanden.
Slide 12 - Open vraag
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden (2)?
Op de markt staan veel kraampjes.
Op de markt staan veel kraampjes.
Slide 13 - Open vraag
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden (2)?
De vogels krijgen heel veel pindaʼs.
De vogels krijgen heel veel pindaʼs.
Slide 14 - Open vraag
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden (2)?
Hij speelt vaak een spel op zijn telefoon.
Hij speelt vaak een spel op zijn telefoon.
Slide 15 - Open vraag
Ik snap nu wat zelfstandige naamwoorden zijn ...
A
Ja!
B
Een beetje.
C
Nee ... nog niet.
