2.5 Samenhang: ontwikkeling en bevolkingsgroei

2.5 Samenhang: ontwikkeling en bevolking


H2 Wereldbeeld
Domein Wereld
H4
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.5 Samenhang: ontwikkeling en bevolking


H2 Wereldbeeld
Domein Wereld
H4

Slide 1 - Tekstslide

Even opwarmen

Slide 2 - Tekstslide

Welke zinnen gaan over regionale ongelijkheid?
A
De bevolkingsdichtheid langs de kust is in Tunesië veel hoger dan in het binnenland.
B
De VN-welzijnsindex is in Noord-Brazilië 0,69 en in het zuidoosten 0,81.
C
Het zuiden van het land is erg bergachtig, het noordwesten juist vlak.
D
In dit land verdient tien procent van de bevolking vijftig procent van het nationaal inkomen.

Slide 3 - Quizvraag

Welke 'problemen' zijn er bij het meten van welvaart tussen landen?

Slide 4 - Open vraag

Hoe kan het dat er op sommige plekken meer mensen wonen en op andere plekken minder?

Slide 5 - Woordweb

Wat is een voorbeeld van een lingua franca?
A
Engels
B
Nederlands
C
Bahasa Indonesia
D
Duits

Slide 6 - Quizvraag

De positie van een land in de internationale arbeidsverdeling is zichtbaar door de verdeling van de beroepsbevolking.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

In het centrum-periferiemodel zijn centrum- en perifere landen gelijkwaardig.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Slecht bestuur en oorlog zijn interne oorzaken voor de armoede in veel landen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Goederenstromen: grondstoffen gaan vooral van
A
Centrum naar periferie
B
Periferie naar centrum

Slide 10 - Quizvraag

Arbeidsstromen: arbeidsmigratie gaat vooral van
A
Centrum naar periferie
B
Periferie naar centrum

Slide 11 - Quizvraag

Kapitaalstromen: migrantengelden gaan vooral van
A
Centrum naar periferie
B
Periferie naar centrum

Slide 12 - Quizvraag

Nabespreking 
Opdracht exportpakket

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je weet hoe het wereldbeeld er voor een aantal demografische kenmerken uitziet. 
  • Je weet hoe je een land dat behoort tot het centrum, tot de semiperiferie en tot de periferie aan demografische kenmerken kunt herkennen. 
  • Je begrijpt waarom arme landen een veel hoger geboortecijfer hebben dan de rijke landen. 
  • Je begrijpt het verband tussen de verschillende demografische patronen op de wereldkaart. 
  • Je kunt een bevolkingsgrafiek lezen en interpreteren. 
  • Je kunt de juiste kaartvaardigheden toepassen om een kaart te bestuderen (selecteren, lezen, indelen, vergelijken, verklaren) of om een kaart te maken.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Op welke twee manieren vindt bevolkingsgroei plaats?

Slide 16 - Tekstslide

Bevolkingsgroei
  • geboortecijfer – sterftecijfer = natuurlijke bevolkingsgroei 
  • vestiging – vertrek = sociale bevolkingsgroei 

Slide 17 - Tekstslide

Natuurlijke bevolkingsgroei
Wat betekenen de volgende begrippen en hoe bereken je dit:

  • Geboortecijfer
  • Sterftecijfer

Slide 18 - Tekstslide

Hoe kan het nou dat de bevolking door blijft groeien terwijl de bevolking gemiddeld steeds minder kinderen krijgt?


Slide 19 - Tekstslide

Reden:
1. Moeders van de toekomst zijn al geboren
2. Verhoogde levensvewachting

(Gemiddeld moet een vrouw 2,1 kind krijgen om de generatie in stand te houden)

Slide 20 - Tekstslide

Welk verband is er tussen welvaart en bevolkingsgroei?

Slide 21 - Tekstslide

Welk verband is er tussen welvaart en bevolkingsgroei?

Slide 22 - Open vraag

Verschillen in bevolkingsgroei
Redenen:
  1. Demografisch
  2. Onderwijs
  3. Religie
  4. Cultuur
  5. Gezondheidssituatie
  6. Armoede

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van fase 2 van het demografisch transitiemodel?
A
het geboortecijfer daalt
B
het sterftecijfer daalt
C
de bevolkingsomvang neemt toe
D
er is minder kindersterfte

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Aan het eind van welke fase van het demografisch transitiemodel is het geboorteoverschot het grootst?
A
Fase 1
B
Fase 2
C
Fase 3
D
Fase 4

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Opdrachten

Maak BOXOPDRACHT BIJ 2.5
Maak opdrachten via route C van 2.5


Slide 30 - Tekstslide