Radioactief verval les 4

Radioactief verval
les 2 paragraaf 2 hoofdstuk Atomen en straling
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NaskMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Radioactief verval
les 2 paragraaf 2 hoofdstuk Atomen en straling

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen
herhaling van vorige week
oefenen met radioactief verval
maken opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de massa van
één atoom Koolstof?
A
6
B
12
C
26
D
54

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel neutronen heeft
een atoom fluor?
A
9
B
C
10
D
28

Slide 4 - Quizvraag

Hoeveel neutronen heeft
een atoom fosfor?
A
9
B
15
C
16
D
31

Slide 5 - Quizvraag

Een atoom is opgebouwd uit moleculen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Waarvan is het afhankelijk of de kern van een atoom stabiel is of instabiel?
A
aantal elektronen en protonen
B
het aantal protonen en neutronen
C
het aantal elektronen en neutronen
D
het aantal elektronen

Slide 7 - Quizvraag

Hoe kan je het massagetal bepalen van een atoom?
A
Protonen - neutronen
B
Neutronen- Elektronen
C
Protonen + Neutronen
D
Neutronen + Elektronen

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel protonen heeft het zuurstof-atoom?
A
8
B
16
C
24
D
32

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel neutronen en protonen heeft een koolstof-atoom in totaal?
A
6
B
12
C
18
D
24

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel neutronen en protonen heeft een natrium-atoom in totaal?
A
23
B
11
C
34
D
17

Slide 11 - Quizvraag

Wat voor straling zendt een radioactief atoom uit?
A
Infrarode straling
B
UV-straling
C
Ioniserende straling
D
Licht

Slide 12 - Quizvraag

In een atoom zitten evenveel protonen als elektronen.

Wat weet je dan?
A
de som van de lading van dit atoom is nul
B
de totale lading kan + of - zijn
C
de totale lading van dit atoom is postief
D
de totale lading van dit atoom is negatief

Slide 13 - Quizvraag

Welk soort atoom is radioactief?
A
Een stabiel atoom
B
Een instabiel atoom

Slide 14 - Quizvraag

Nadat een C-14 atoom is vervallen, wordt het dus...
A
Een C-13 atoom
B
Een N-13 atoom
C
Een N-14 atoom
D
Een C-12 atoom

Slide 15 - Quizvraag

Waar in het atoom bevinden zich de elektronen?
A
in de kern
B
in de wolk

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een atoom?
A
Een molecuul
B
Een bouwsteen van een molecuul
C
Onderdeel van een ion
D
Een stof

Slide 17 - Quizvraag

Welke bouwsteen vind je niet in de kern van een atoom?
A
Proton
B
Neutron
C
Elektron

Slide 18 - Quizvraag

Wat bepaalt de massa van een atoom?
A
De protonen
B
De protonen, neutronen en elektronen
C
De neutronen
D
De protonen en neutronen

Slide 19 - Quizvraag

In de kern van een atoom zitten...
A
elektronen en protonen
B
neutronen en protonen
C
elektronen en neutronen

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel protonen heeft een helium atoom?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 21 - Quizvraag

Een atoom bestaat uit;
A
een kern
B
een kern en elektronen
C
elektronen
D
lucht

Slide 22 - Quizvraag

Protonen zijn bouwsteentjes van een atoom. Waar zitten ze? En wat is de lading van een proton?
A
In de kern, negatieve lading
B
in de kern, positieve lading
C
in de wolk, negatieve lading
D
in de kern, geen lading

Slide 23 - Quizvraag

Welke deeltjes zorgen voor de massa van een atoom
A
De neutronen en elektronen
B
De protonen en elektronen
C
De protonen en neutronen
D
De neutronen en de... neutronen? (help)

Slide 24 - Quizvraag

Radioactieve isotoop
Een radioactieve isotoop heeft atoomkernen die instabiel zijn. Het aantal protonen en neutronen in de kern is dan niet goed in evenwicht. 
Hierdoor kunnen deze atoomkernen spontaan, zonder invloed van buitenaf, uit elkaar vallen. 
Dit noem je radioactief verval.

Slide 25 - Tekstslide

Radioactieve isotoop
Bij radioactief verval ontstaat een nieuwe atoomkern met nieuwe eigenschappen. 

De atoomkernen van C-14 veranderen bijvoorbeeld in atoomkernen van N-14, een isotoop van stikstof die zelf niet radioactief is. 
Dit noem je een kernreactie. 

Net als bij een chemische reactie verdwijnt er een stof (in dit geval C-14) en ontstaat er een stof (in dit geval N-14).

Slide 26 - Tekstslide

Ioniseren
De stralingsenergie in deze straling is zo geconcentreerd dat ze de verbinding tussen de atomen in een molecuul kan verbreken. 
Dit noem je ioniseren. 
De moleculen vallen daardoor in brokstukken uit elkaar.
Deze sterk ioniserende straling is gevaarlijk. Ze kan moleculen kapotmaken die belangrijk zijn voor de processen in je lichaam.

Slide 27 - Tekstslide

Activiteit
Het aantal kernen dat in één seconde vervalt, noem je de activiteit. 

Je meet de activiteit in becquerel (Bq). 

Bij een activiteit van 100 Bq vervallen er elke seconde honderd kernen.

Slide 28 - Tekstslide

Halveringstijd
De activiteit van een hoeveelheid radioactief materiaal wordt steeds kleiner. Dat komt doordat er steeds minder instabiele kernen overblijven. 
Na die halveringstijd:
• is de helft van de oorspronkelijke, instabiele atoomkernen verdwenen, en
• is de hoeveelheid straling ook met de helft verminderd.

Slide 29 - Tekstslide

WAAR
NIET WAAR
De halveringstijd van een radioactieve stof is de tijd waarin het aantal
stabiele atoomkernen met de helft afneemt

Slide 30 - Sleepvraag

oefenen
In Tsjernobyl kwam in het jaar 1986 de stof Cesium-137 vrij. Die stof heeft een halfwaardetijd van 30 jaar.
Hoeveel procent van de originele hoeveelheid Cesium-137 is nu dus nog aanwezig in Tsjernobyl?

Slide 31 - Tekstslide

oefenen
I-131 is een radioactieve isotoop van jood. Artsen gebruiken om afwijkingen aan de schildklier mee te behandelen. De halverings-tijd is 8 dagen.
Een ziekenhuis ontvangt op een bepaald moment een hoeveelheid met een activiteit van 64 MBq. Dat betekent dat er elke seconde 64 miljoen atoomkernen vervallen.
Bereken hoe groot de activiteit van het 
 na 40 dagen is.

Slide 32 - Tekstslide

maken 
opdrachten bij paragraaf 2
ook test jezelf van paragraaf 2
Heb je dit allemaal af kijk dan even of je alle opdrachten bij paragraaf 1 hebt gemaakt.

Slide 33 - Tekstslide