Regeling en waarneming Havo 4

Regeling en waarneming

Biologie voor Jou, deel 4B

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijshavoLeerroute HLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Regeling en waarneming

Biologie voor Jou, deel 4B

Slide 1 - Tekstslide

Basisstof 1
Regelkringen en Homeostase

Slide 2 - Tekstslide

Regelkring
Om ons heen en in ons lichaam zijn veel regelkringen te vinden.

Doel: Homeostase

= bepaalde concentraties van stoffen gelijk houden (bv. bloedsuiker), of bepaalde waardes constant houden (bv lichaamstemperatuur)

Slide 3 - Tekstslide

Thermostaat
  • De sensor meet de temperatuur
  • Vergelijkt deze met de normwaarde
  • Als de temperatuur te laag is dan verwerkt het controlecentrum de informatie en gaat aan
  • Hierdoor gaat ook verwarming (effector) aan
  • Gevolg is dat de temperatuur stijgt.
  • Bij een hogere waarde dan de normwaarde gaat het controlecentrum uit en daarmee ook de verwarming. Het koelt dan af.

Slide 4 - Tekstslide

Regelkringen
Dit is een voorbeeld van negatieve terugkoppeling of negatieve feedback.
Het proces remt zichzelf en kan daarom een normwaarde handhaven.

Er bestaat ook positieve terugkoppeling of positieve feedback
Het proces blijft zichzelf dan stimuleren.

Slide 5 - Tekstslide

Hormonen
  • Het zijn signaalmoleculen
  • geven alleen een reactie als zij kunnen binden aan de receptoren van/op doelwitcellen
  • Ze werken langdurig

  • Belangrijk voor het instand houden van de homeostase

Slide 6 - Tekstslide

Hormonen 
  • Afgegeven door een endocriene klier
  • De concentratie hormonen heet de hormoonspiegel

Slide 7 - Tekstslide

Basisstof 2

Hormonale regulatie

Slide 8 - Tekstslide

De hypofyse
  • Ligt tussen de twee hersenhelften in, grootte van een erwt
  • Geeft veel verschillende hormonen af
  • Hypofyse wordt aangestuurd door de hypothalamus
  • Heeft een voor- en achterkwab

Slide 9 - Tekstslide

Hypofyse en hormonen
Je ziet de voorkwab en de achterkwab van de hypofyse. Je ziet welk hormoon de hyofyse afgeeft en welk orgaan dit hormoon aanstuurt. Soms heeft dit hormoon direct een functie (zoals het groeihormoon) en soms stimuleert een hormoon een orgaan tot de afgifte van weer een ander hormoon (zoals de schildklier) 

Slide 10 - Tekstslide

De schildklier
  • Aansturing vanuit de hypofyse door het schildklier-stimulerend-hormoon (TSH)
  • Maakt zelf het schildklierhormoon (thyroxine)

Slide 11 - Tekstslide

Invloed van thyroxine
  • Bij een teveel aan thyroxine verhoogt de stofwisseling --> gevolg is altijd warm, gewichtsafname, rusteloos
  • Bij een tekort aan thyroxine neemt de stofwisseling af --> gevolg is dat je het koud hebt, aankomt in gewicht en vermoeid bent.
  • Een langdurig tekort tijdens de ontwikkeling kan leiden tot geestelijke en lichamelijke achterstand

Slide 12 - Tekstslide

Schildklier past zich aan
  • Bij een tekort probeert het lichaam de productie van thyroxine te verhogen door de schildklier te vergroten (struma/krop). Dit kan ook ontstaan door een tekort aan jodium in de voeding

Slide 13 - Tekstslide

Eilandjes van Langerhans
  • Liggen in de alvleesklier
  • Maken insuline en glucagon
  • Beide hormonen regelen
    het bloedglucosegehalte
  • Een tekort aan insuline of
    ongevoeligheid voor dit hormoon
    leidt tot suikerziekte

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

De bijnieren
  • Liggen op de nieren
  • Maken het 'snelle' hormoon adrenaline
  • Betrokken bij de acties die nodig zijn bij gevaar
  • (Vechten, vluchten of verstijven)

Slide 16 - Tekstslide

Welke hormonen horen bij welk orgaan: Oestrogeen
A
Lever
B
Darm
C
Teelballen
D
Eierstokken

Slide 17 - Quizvraag

Welke hormonen horen bij welk orgaan: Insuline
A
Lever
B
Hypofyse
C
Alvleesklier
D
Galblaas

Slide 18 - Quizvraag

6.3: Het zenuwstelsel
Verdeeld in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel

Centrale zenuwstelsel:
Grote en kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg

perifere zenuwstelsel: zenuwen

Slide 19 - Tekstslide

Het zenuwstelsel
  • Speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van gedrag
  • Dankzij het zenuwstelsel kunnen wij snel reageren op onze omgeving
  • Dankzij zintuigen wordt een prikkel      omgezet in een impuls.
  • De hersenen verwerken dit impuls en sturen een impuls naar je spieren 
Een prikkel is een invloed vanuit het milieu op een organisme. Een voorbeeld is het voelen trillen van je telefoon of het ruiken van lekker eten
Een impuls is een elektrisch signaal dat doorgegeven kan worden via de zenuwcel. Het elektrische signaal ontstaat door een verschil in lading tussen de binnen en buitenzijde van het membraan. 
Een spier of klier kan een taak uitvoeren door gecontroleerd samen te trekken.  In de hotspot bij prikkel noemde ik het voelen trillen van je telefoon of het ruiken van iets lekkers. Een reactie is dus het het checken van je telefoon of het beginnen met kwijlen

Slide 20 - Tekstslide

Werking van prikkel tot handeling
  1. Er is een prikkel (lekkere mandarijn, sterke geur).
  2. De prikkel neem je waar met je neus
  3. Het reukzintuig zet de prikkel om in een impuls
  4. Impuls gaat naar de hersenen via de zenuw voor verwerking
  5. Nieuw impuls gaat via de zenuw naar de speekselklieren voor speekselproductie
  6. Nieuw impuls gaat via de zenuw naar spieren voor het pakken van een partje

Slide 21 - Tekstslide

Vaktaal 
  • Zintuigcellen noemen we een receptoren

  • Zenuwcellen noemen we conductoren

  • Spieren en klieren noemen we effectoren 

Slide 22 - Tekstslide

Bouw zenuwcel
In de basis is elke zenuwcel gelijk
  • Bij de dendrieten komt een impuls binnen
  • Via een axon wordt een impuls verstuurd.

Slide 23 - Tekstslide

Zenuwcellen
  • In het cellichaam bevinden zich de celkern en alle organellen
  • De axon is geisoleerd van andere axonen door de myelineschede
De myelineschede wordt gevormd door de cellen van Schwann die om de axon heen gerold liggen. Op deze manier is de axon geisoleerd van andere axonen; belangrijk om kortsluiting te voorkomen.  De cellen van Schwann liggen niet strak tegen elkaar maar laten een beetje ruimte over tussen de cellen. Dit is handig voor een snelle signaaloverdracht. Het elektrische impuls kan nu namelijk 'springen'.

Slide 24 - Tekstslide

Zenuwcellen
Op het einde van de axon zitten 'olifantenpootjes'. Dit zijn de vertakkingen die aansluiten op een volgende zenuwcel of op een spier/klier. We noemen deze olifantenpootjes ook wel synapsen.

Slide 25 - Tekstslide

Werking synaps
  1. Blaasjes met neurotransmitters (signaalstof) versmelt met celmbraan als er een impuls aankomt
  2. Neurotransmitter komt vrij in synaptische spleet
  3. Neurotransmitter bindt aan receptor van doelwitcel en geeft de 'boodschap' door

Slide 26 - Tekstslide

Typen zenuwcellen
Gevoelszenuwcellen: Geleiden van impulsen van een zintuig naar het centrale zenuwstelsel
Schakelcellen: Geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel
Bewegingszenuwcellen: Geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar de spieren en klieren
Heeft vaak één lange dendriet en een korte axon. Het cellichaam van een gevoelszenuwcel ligt buiten het centrale zenuwstelsel
Liggen in zijn geheel in het centrale zenuwstelsel en geven impulsen door van gevoelszenuwcellen naar bewegingszenuwcellen. Ook geven ze impulsen door aan elkaar, dus van schakelcel naar schakelcel
He cellichaam van een bewegingszenuwcel ligt in het centrale zenuwstelsel. De dendrieten van deze cel zijn kort van de axon is lang

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Typen zenuwen
Gevoelszenuw: Bestaat uit alleen maar uitlopers van gevoelszenuwcellen
Bewegingszenuw: Bestaat uit alleen maar uitlopers van bewegingszenuwcellen
Gemengde zenuw: Bestaat uit uitlopers van gevoels- en bewegingszenuwcellen.

Slide 29 - Tekstslide