Fictie herhalen lj2 en fictie a KEUW

Welkom! Pak je spullen, leg ze op tafel en ga lezen in je leesboek.
timer
9:00
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom! Pak je spullen, leg ze op tafel en ga lezen in je leesboek.
timer
9:00

Slide 1 - Tekstslide

Bekijk het volgende filmpje
Denk na over de volgende vragen:
    Waar gaat het verhaal over? (thema)
    Welke elementen zie je steeds terugkeren? (motieven)
    Waarom kiest de filmmaker juist voor deze elementen?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Waar gaat dit filmpje over? (thema)
Je begrijpt vast wel waar dit filmpje over gaat, zonder dat dat expliciet wordt genoemd – er worden immers helemaal geen woorden in de film gebruikt.

Het thema (‘onderwerp’) van het filmpje blijft impliciet (dat betekent: het wordt niet nadrukkelijk genoemd, maar het is wel aanwezig), maar je voelt het wel: Father and Daughter gaat over de dochter die haar vader erg mist, en een leven lang blijft missen.

Slide 4 - Tekstslide

Thema
In verhalen en romans kunnen we ook vaak het thema aanwijzen, maar het wordt ook in literatuur niet expliciet genoemd. Romeo en Julia begint niet met de zin: ‘Dit boek gaat over de onmogelijke liefde die sterker is dan alles.’ Je moet dus zelf ontdekken wat het belangrijkste onderwerp in het verhaal is. Je vraagt je af: waarom zou de schrijver dit verhaal hebben geschreven? Waar gaat het verhaal nu echt over? Dat probeer je in een paar woorden (niet in hele zinnen dus!) te omschrijven.

Slide 5 - Tekstslide

Welke elementen zie je steeds terugkeren? (Motieven)
Het thema wordt ondersteund door motieven. Een motief is een element of gegeven (iets) dat herhaaldelijk terugkeert. Het is dus een kleiner onderwerp of kenmerk dat past bij het thema. Het kan een lied, een emotie of een kleur zijn, maar ook een concrete gebeurtenis, zoals een sterfgeval, vluchten of onbereikbare liefde. Motieven zorgen ervoor dat een verhaal een eenheid wordt. Vaak zijn er meerdere motieven in een boek of verhaal aan te wijzen.

In het filmpje  moet je dan denken aan: het fietsen, tegen de wind in en de heuvel op, het wisselen van de seizoenen, hoe ook de personages die ze passeert steeds ouder worden (dus: de tijd die voorbijgaat)… wat kun je zelf nog meer bedenken?

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een motief?
A
een terugkerend element in een verhaal
B
de hoofdgedachte van het verhaal
C
datgene wat voorin het boek geschreven staat
D
de reden waarom de hoofdpersoon iets doet

Slide 7 - Quizvraag

Welke van de onderstaande uitspraken klopt?
A
Het thema van een verhaal is een terugkerend element.
B
Het thema van het verhaal is de hoofdgedachte van het verhaal.
C
Het thema van het verhaal is een tastbaar begrip in het verhaal met een betekenis.
D
Het thema van het verhaal is datgene wat de hoofdpersoon wil bereiken.

Slide 8 - Quizvraag

Thema
Het thema is dus een zeer korte samenvatting van het verhaal in hoogstens één of twee zinnen waarin het centrale probleem van het verhaal wordt gevat.

 Ook de motieven zijn belangrijk bij het bepalen van het thema. Zij wijzen meestal samen naar het thema. Per persoon kan het thema van het verhaal verschillen. Het gaat erom dat het gekozen thema met meerdere argumenten verdedigd kan worden.
Voorbeelden van thema's zijn: verraad, vriendschap, mishandeling, verlies, ziekte enz.
In hoeverre sluiten de gekozen ruimtes van de schrijver aan bij het thema?

Slide 9 - Tekstslide

Thema, motto, motieven en moraal

Van elk verhaal kun je iets leren. Een schrijver laat een bepaalde thematiek terugkomen en herhaalt elementen in het boek.

- Thema: omschrijven waar het boek over gaat in een paar woorden

- Motto: citaat, uitspraak of gedicht in het begin van het boek.

- Motieven: herhalingen die in het boek terugkomen

1. Leidmotieven: woorden, zinnen of concrete voorwerpen

2. Verhaalmotieven: herhaalde gebeurtenissen, voorwerpen, gevoelens of situaties

- Moraal: wijze les die je kunt leren n.a.v. het verhaal

Slide 10 - Tekstslide

Personages
Een personage in een verhaal omschrijf je door de belangrijkste eigenschappen te noemen. Die vind je letterlijk in de tekst, of je leidt het karakter af door wat hij/zij zegt of doet. We zoeken dan naar zoveel mogelijk kenmerken van een personage: uiterlijk, man/vrouw, leeftijd, karakter…

Soms moet je zelf de beschrijving maken op basis van de ‘woorden en daden’ van de hoofdpersonen. Zie het volgend fragment.

Slide 11 - Tekstslide

Verhaalpersonen
  • Hoofdpersonen - veel informatie over karakter
  • bijpersonen - nauwelijks gedachten of gevoelens

Karakter
  • round - ontwikkeling - gevoelens - duidelijke eigenschappen
  • flat - weinig ontwikkeling - meestal maar één eigenschap

Slide 12 - Tekstslide

Als je het hebt over stijl van een schrijver, bedoel je alles wat opvallend is aan zijn taalgebruik. Als je een beoordeling van de stijl van een schrijver moet geven, let je op:
  1. Zijn de zinnen kort of lang?
  2. Gebruikt de schrijver veel/weinig bijvoeglijke en/of zelfstandige naamwoorden?
  3.  Is de tekst moeilijk of makkelijk geschreven?
  4.  Gebruikt de schrijver vaak de lijdende/bedrijvende vorm (de bedrijvende vorm is directer, zorgt voor meer beleving)?
  5. Is de tekst in de verleden/tegenwoordige tijd geschreven? De tegenwoordige tijd zorgt voor meer betrokkenheid, de verleden tijd schept wat meer afstand.
  6.  Heeft de schrijver een voorkeur voor bepaalde leestekens? Puntjes (….) bijvoorbeeld kan je gebruiken om spanning op te wekken.
  7.  Maakt de schrijver veel gebruik van ironie? De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt. Hij spot met bepaalde zaken of zichzelf (zelfspot) en maakt veel gebruik van neologismen (nieuwe woorden) en stijlmiddelen als overdrijvingen, understatements en beeldspraak.

Slide 13 - Tekstslide

Door wie wordt het verhaal verteld?

Een perspectief geeft aan hoe een verhaal wordt verteld. Soms heeft een boek meerdere perspectieven, omdat de schrijver meerdere verhaallijnen in het boek heeft verwerkt (meervoudig perspectief).

We kunnen drie soorten perspectieven:

- Ik-perspectief: vanuit de ik-persoon (in het hoofd)

- Personaal perspectief: vanuit de hij/zij-persoon (in het hoofd)

- Auctoriaal (alwetend) perspectief: helikopterview (de schrijver weet alles van iedereen en levert soms ook commentaar)


Slide 14 - Tekstslide

‘Kijk’, zei ik, ‘het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,’ en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde.
Toen ik een stokoud mannetje decapiteerde, wil de hij het graag van dichtbij zien – zoals ik trouwens verwacht had – dat het bloed breeduit over zijn kleding spatte.

Uit: De kroongetuige - Maarten ’t Hart (1983)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 15 - Quizvraag

De handen in de zakken, den kraag van zijn pels op, ging Frank door het stuiven der sneeuw voort, langs den eenzamen Adelaïde-Road, in den avond. Toen hij het villaatje naderde, waar hij woonde, - White-Rose, geheel gedoken, gedompeld, verzonken in de blankheid der sneeuw, als een nestje in watten, - zag hij iemand op zich afkomen, van Primrose Hill. Hij richtte zijn blik vast op het gelaat van den man, die hem blijkbaar wilde aanspreken; niet wetende wat deze in zijn schild voerde in dien eenzamen sneeuwnacht, en hij was zeer verbaasd, toen hij, in het Hollandsch, hoorde: - Neemt u me niet kwalijk... is u niet meneer Westhove? - Ja, antwoordde Frank. Wie is u? Wat is er? - Ik ben Robert van Maeren, misschien herinnert u zich... - Bertie, jij? riep Frank uit. Hoe kom je hier in Londen!
Uit: Noodlot - Louis Couperus (1890)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Ik-perspectief
C
Alwetend (auctoriaal) perspectief

Slide 16 - Quizvraag

Muller was hinderlijk keurig. Hij zag er altijd uit of hij zojuist van de stomerij kwam, broek
vlekkeloos in de plooi, regenjas opgesteven, blauwe blazer ongekreukt en zijn lippen in een
glimlach geperst. Niemand mocht zich aan hem storen. Hij wilde een onberispelijke indruk maken.
Muller was beleefd, hij knikte altijd begrijpend als een ander wat betoogde, ja als het ja moest zijn,
5 soms nee. Een vertegenwoordiger mag nooit opvallen, vond hij. Vaak wisten de mensen met wie
hij onderweg te maken had, niet eens of hij komen moest of al was langs geweest.

Fragment van 'Een bord spaghetti" - Adriaan van Dis (1984)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend (auctoriaal) perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 17 - Quizvraag

denk na....
Waarom gebruikt een schrijver een bepaald perspectief? Is het om de lezer in verwarring te brengen, om de emoties beter voelbaar te maken, om spanning te creëren?
Dat moet je je altijd afvragen. Dus niet alleen: welk perspectief, maar ook: waarom juist dit perspectief?

Slide 18 - Tekstslide

Lees onderstaand Fragment:

Wreed van Mel Wallis de Vries

Schichtig kijk ik over mijn schouder . Het park is donker, nat en verlaten. De schimmen van de hoge bomen zijn de enige getuigen. Ik weet dat ze niks zullen verklappen.

Vaarwel, denk ik terwijl ik me omdraai. Niemand zal zich mij herinneren. En het beste is als ik mezelf ook vergeet.

Plotseling zie ik iets tussen de bomen bewegen! Een moment weet ik niet wat ik moet doen en raak ik in paniek. Maar dan komt alles weer terug. Ik haal diep adem en verschuil me in de donkere schaduwen.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Manieren van spanning

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Onverwachte wending

- Open plek

- Vermoedens

- Cliffhanger

- Uitstel van het einde

- Informatievoorsprong

Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 21 - Tekstslide

Ruimte in een verhaal

- Een schrijver kan met een bepaalde plaats of plaatsen aangeven waar een verhaal zich afspeelt (stad, planeet, land).

- Ook kan hij ruimte beschrijven als zoals de omgeving, de natuur, kamers, gebouwen etc.

- De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken.


Slide 22 - Tekstslide

Verhaalbegin en verhaaleinde

Een verhaal kan op twee manieren beginnen:

- inleidend begin (ab ovo): je leert de personages eerst langzaamaan kennen, voordat het verhaal begint

- middenin de gebeurtenissen (in medias res): je begint gelijk bij een belangrijke gebeurtenis, zonder inleiding (pas later leer je de personages kennen)


Een verhaal kan op twee manieren eindigen:

- gesloten einde: alle vragen zijn beantwoord

- open einde: een aantal vragen is nog niet beantwoord

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

- Chronologisch = tijdsvolgorde van a tot z

Vooruitwijzing: een mededeling over wat later gaat gebeuren

Terugwijzing: terugdenken aan iets dat eerder is gebeurd

- Niet-chronologisch = volgorde van het verhaal verloopt anders dan wanneer dit in het echt zou gebeuren

Flashback: het verhaal springt terug in de tijd


Slide 25 - Tekstslide

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd(= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 26 - Tekstslide

0

Slide 27 - Video

Bij het fragment uit Ratatouille is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Flashback

Slide 28 - Quizvraag

0

Slide 29 - Video

Bij het fragment uit The Lion King is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Versnelling

Slide 30 - Quizvraag

Over welke van de volgende onderwerpen heb je wel eens een boek gelezen of een film gezien? Kies één onderwerp
Kindsoldaten
Onderdrukking
Racisme
Schietpartij op school
Terrorisme
Vluchtelingen

Slide 31 - Poll

Wat hebben de onderwerpen uit de vorige vraag met elkaar gemeen?

Slide 32 - Open vraag

Samen lezen tekst 1
We lezen een fragment uit De gelukvinder van Edward van de Vendel en Anoush Elman. Anoush heeft zijn levensverhaal aan Edward van de Vendel verteld en die heeft er een boek van gemaakt.

Slide 33 - Tekstslide

De vaders van Hamayun en Faisal 'denken vrij . Wat houdt dat in, denk je?

Slide 34 - Open vraag

'Madar heeft me al zo vaak gezegd dat het een vergissing is, dat de Taliban iets verkeerd hebben begrepen.' Geloof jij dat? Leg uit.

Slide 35 - Open vraag

'Tereur zaaien' betekent: macht uitoefenen door mensen angst aan te jagen. Welke voorbeelden van terreur zie je in de tekst?

Slide 36 - Open vraag

Samen lezen tekst 2
We lezen nu nog een fragment uit De gelukvinder

Slide 37 - Tekstslide

Oom Aaron zegt: 'Als ik terugga naar Kabul dan pakken ze me. Dat laat Nederland heus niet gebeuren. Denk je dat hij gelijk heeft? Leg uit.

Slide 38 - Open vraag

Waarom zijn de ouders van Hamayun uit Afghanistan gevlucht, denk je?

Slide 39 - Open vraag

Hoe is het voor Hamayun om zijn vaderland te moeten verlaten?

Slide 40 - Open vraag

Om welke twee redenen laat Padar Hamayun het dossier vertalen?

Slide 41 - Open vraag

Recensie schrijven 
Tekstdoel: de lezer overtuigen van jouw mening over het boek
    
Hoe bereik je dit doel? 
  • mening (=standpunt) te geven met onderbouwing 
  • argumenten met voorbeelden uit het boek
  • citaten (neem je letterlijk over uit de tekst) 

Slide 42 - Tekstslide

Thema's & motieven
  • thema: waarover een verhaal nog meer gaat, afgezien v.d. personages en gebeurtenissen. Hetgeen waarover de schrijver een visie heeft en jou aan het denken wil zetten.

Slide 43 - Tekstslide

Thema's & motieven
  • verhaalmotief: opvallend verhaalelement dat steeds opnieuw opduikt in het verhaal, net als een motief in een tapijt. (concreet of abstract)

Slide 44 - Tekstslide

Thema's & motieven
  • concreet motief: verhaalelement dat meerdere malen letterlijk voorkomt.
  • abstract motief: verhaalelement dat niet letterlijk in het verhaal voorkomt, maar dat je zelf moet afleiden.

Slide 45 - Tekstslide

Betrek de volgende vier aspecten in je recensie
  1. Het hoofdpersonage/ de hoofdpersonages: kun je als lezer goed meeleven met hoofdpersonage?  Waar ligt dat aan? Waarom is dat goed/slecht? Maakt de hoofdpersoon een ontwikkeling door? Begrijpelijk of niet? 
  2. De structuur/opbouw van het verhaal: maakt                                   de auteur het verhaal spannend? Hoe? Vind je                                dat goed? Waarom wel/niet? Voorbeeld? 

Slide 46 - Tekstslide

Betrek de volgende vier aspecten in je recensie
3. Thema / motieven: wat is het thema? Goed gekozen? Waarom wel / niet? Leiden de motieven naar het thema? Doet de auteur dat goed? Geef voorbeelden. 
4. Schrijver: Wat is relevant om te noemen
in de recensie? Wat is zijn schrijfstijl? Past dit werk in zijn oeuvre?
 

Slide 47 - Tekstslide

Jouw recensie....
  • ...heeft een aansprekende titel / inleiding (stelling/standpunt) / kernzinnen / overgangszinnen en signaalwoorden / slot
  • ...heeft voorbeelden die begrijpelijk zijn voor iemand die het boek niet gelezen heeft
  • ...heeft geen spel- en formuleerfouten 
  • ...heeft citaten en een mooie slotzin (uitsmijter)
  • ...bestaat uit minstens vijf alinea's / max. zeven alinea's 

Slide 48 - Tekstslide