Fictie derde klas V/G

- Uitleg Fictie


1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Uitleg Fictie


Slide 1 - Tekstslide

Bedoeling van fictie
  • Meeleven met personages
  • Nadenken over de wereld/ over jezelf
  • Nadenken over het onderwerp
  • Genieten van de schrijfstijl
  • Ontspanning

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

- Je kunt a.d.h.v. een boek dat jij hebt gelezen aangeven wat je van het boek vindt.

- Je gebruikt hierbij literaire begrippen en beoordelingswoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen

Fictie H1/H2/H3 :

- Je kunt motieven, thema's en moraal benoemen.

- Je herkent met welke technieken een verhaal spannend wordt gemaakt.

- Je kunt beschrijven in welke setting (plaats/tijd) het verhaal zich afspeelt.

- Je kunt de vertelvolgorde en het verteltempo beoordelen.

- Je kunt vertellen hoe een verhaal begint en eindigt.

- Je kunt het vertelperspectief herkennen.

- Je kunt een personage beschrijven.


Slide 4 - Tekstslide

Bekijk het volgende filmpje
Denk na over de volgende vragen:
    Waar gaat het verhaal over? (thema)
    Welke elementen zie je steeds terugkeren? (motieven)
    Waarom kiest de filmmaker juist voor deze elementen?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Waar gaat dit filmpje over? (thema)
Je begrijpt vast wel waar dit filmpje over gaat, zonder dat dat expliciet wordt genoemd – er worden immers helemaal geen woorden in de film gebruikt.

Het thema (‘onderwerp’) van het filmpje blijft impliciet (dat betekent: het wordt niet nadrukkelijk genoemd, maar het is wel aanwezig), maar je voelt het wel: Father and Daughter gaat over de dochter die haar vader erg mist, en een leven lang blijft missen.

Slide 7 - Tekstslide

Thema
In verhalen en romans kunnen we ook vaak het thema aanwijzen, maar het wordt ook in literatuur niet expliciet genoemd. Romeo en Julia begint niet met de zin: ‘Dit boek gaat over de onmogelijke liefde die sterker is dan alles.’ Je moet dus zelf ontdekken wat het belangrijkste onderwerp in het verhaal is. Je vraagt je af: waarom zou de schrijver dit verhaal hebben geschreven? Waar gaat het verhaal nu echt over? Dat probeer je in een paar woorden (niet in hele zinnen dus!) te omschrijven.

Slide 8 - Tekstslide

Welke elementen zie je steeds terugkeren? (Motieven)
Het thema wordt ondersteund door motieven. Een motief is een element of gegeven (iets) dat herhaaldelijk terugkeert. Het is dus een kleiner onderwerp of kenmerk dat past bij het thema. Het kan een lied, een emotie of een kleur zijn, maar ook een concrete gebeurtenis, zoals een sterfgeval, vluchten of onbereikbare liefde. Motieven zorgen ervoor dat een verhaal een eenheid wordt. Vaak zijn er meerdere motieven in een boek of verhaal aan te wijzen.

In het filmpje  moet je dan denken aan: het fietsen, tegen de wind in en de heuvel op, het wisselen van de seizoenen, hoe ook de personages die ze passeert steeds ouder worden (dus: de tijd die voorbijgaat)… wat kun je zelf nog meer bedenken?

Slide 9 - Tekstslide

titel en motto
Het is niet altijd makkelijk om thema en motieven te benoemen.
De volgende twee literaire elementen helpen soms ook:

Probeer eerst de titel van het boek te verklaren. De titel is soms een directe verwijzing naar het thema.
Sommige boeken hebben ook een motto. Dit is een korte tekst aan het begin van een hoofdstuk of van het hele boek. Vaak is het een citaat of gedicht dat verwijst naar een ander verhaal. Probeer te verklaren waarom de schrijver juist dit motto gekozen heeft. Misschien verwijst het motto naar een verhaal met eenzelfde thema of motief?

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een motief?
A
een terugkerend element in een verhaal
B
de hoofdgedachte van het verhaal
C
datgene wat voorin het boek geschreven staat
D
de reden waarom de hoofdpersoon iets doet

Slide 11 - Quizvraag

Welke van de onderstaande uitspraken klopt?
A
Het thema van een verhaal is een terugkerend element.
B
Het thema van het verhaal is de hoofdgedachte van het verhaal.
C
Het thema van het verhaal is een tastbaar begrip in het verhaal met een betekenis.
D
Het thema van het verhaal is datgene wat de hoofdpersoon wil bereiken.

Slide 12 - Quizvraag

Thema
Het thema is dus een zeer korte samenvatting van het verhaal in hoogstens één of twee zinnen waarin het centrale probleem van het verhaal wordt gevat.

De titelverklaring en uitleg van het motto kunnen vaak helpen bij het bepalen van het thema van het verhaal. Ook de motieven zijn belangrijk bij het bepalen van het thema. Zij wijzen meestal samen naar het thema. Per persoon kan het thema van het verhaal verschillen. Het gaat erom dat het gekozen thema met meerdere argumenten verdedigd kan worden.
Voorbeelden van thema's zijn: verraad, vriendschap, mishandeling, verlies, ziekte enz.
In hoeverre sluiten de gekozen ruimtes van de schrijver aan bij het thema?

Slide 13 - Tekstslide

Hoe wordt het citaat voorin een boek genoemd?
A
thema
B
motto
C
motief
D
moraal

Slide 14 - Quizvraag

Thema, motto, motieven en moraal

Van elk verhaal kun je iets leren. Een schrijver laat een bepaalde thematiek terugkomen en herhaalt elementen in het boek.

- Thema: omschrijven waar het boek over gaat in een paar woorden

- Motto: citaat, uitspraak of gedicht in het begin van het boek.

- Motieven: herhalingen die in het boek terugkomen

1. Leidmotieven: woorden, zinnen of concrete voorwerpen

2. Verhaalmotieven: herhaalde gebeurtenissen, voorwerpen, gevoelens of situaties

- Moraal: wijze les die je kunt leren n.a.v. het verhaal

Slide 15 - Tekstslide

Personages
Een personage in een verhaal omschrijf je door de belangrijkste eigenschappen te noemen. Die vind je letterlijk in de tekst, of je leidt het karakter af door wat hij/zij zegt of doet. We zoeken dan naar zoveel mogelijk kenmerken van een personage: uiterlijk, man/vrouw, leeftijd, karakter…

Soms moet je zelf de beschrijving maken op basis van de ‘woorden en daden’ van de hoofdpersonen. Zie het volgend fragment.

Slide 16 - Tekstslide

Verhaalpersonen
  • Hoofdpersonen - veel informatie over karakter
  • bijpersonen - nauwelijks gedachten of gevoelens

Karakter
  • round - ontwikkeling - gevoelens - duidelijke eigenschappen
  • flat - weinig ontwikkeling - meestal maar één eigenschap

Slide 17 - Tekstslide

Hoe blijkt uit dit korte stukje het karakter van de nachtwaker (in een concentratiekamp in de Tweede Wereldoorlog)?

Slide 18 - Open vraag

Hieronder lees je een fragment uit De menselijke soort van Robert Antelme. Hoe blijkt uit dit korte stukje het karakter van de nachtwaker (in een concentratiekamp in de Tweede Wereldoorlog)?

De nachtwaker van ons blok, een Spaanse republikein, liep op sandalen door het gangpad van het blok tussen de twee rijen bedden heen en weer. Hij wachtte op het reveil. Het was zacht weer. Er scheen een zwak licht. Er klonk geen lawaai. Van tijd tot tijd kwam er iemand van zijn strozak om te gaan pissen. Als hij aanstalten maakte van zijn brits te klimmen, kwam de nachtwaker naar hem toe en wachtte hij tot hij op de vloer was gestapt. Hij hoopte dat de ander iets zou zeggen, maar deze nam zijn schoenen in de hand om geen lawaai te maken en begaf zich naar de deur. Toch vroeg de nachtwaker hem zachtjes: ‘Gaat het?’ De ander knikte en antwoordde: ‘Gaat wel.’

Slide 19 - Tekstslide

Door wie wordt het verhaal verteld?

Een perspectief geeft aan hoe een verhaal wordt verteld. Soms heeft een boek meerdere perspectieven, omdat de schrijver meerdere verhaallijnen in het boek heeft verwerkt (meervoudig perspectief).

We kunnen drie soorten perspectieven:

- Ik-perspectief: vanuit de ik-persoon (in het hoofd)

- Personaal perspectief: vanuit de hij/zij-persoon (in het hoofd)

- Auctoriaal (alwetend) perspectief: helikopterview (de schrijver weet alles van iedereen en levert soms ook commentaar)


Slide 20 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een auctoriaal (alwetend) perspectief, ik-perspectief en een personaal perspectief ?
timer
5:00

Slide 21 - Open vraag

Welke perspectieven ken je nog meer?

Slide 22 - Open vraag

Wat is een duidelijk kenmerk van een auctoriaal vertelperspectief?

Slide 23 - Open vraag

‘Kijk’, zei ik, ‘het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,’ en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde.
Toen ik een stokoud mannetje decapiteerde, wil de hij het graag van dichtbij zien – zoals ik trouwens verwacht had – dat het bloed breeduit over zijn kleding spatte.

Uit: De kroongetuige - Maarten ’t Hart (1983)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 24 - Quizvraag

De handen in de zakken, den kraag van zijn pels op, ging Frank door het stuiven der sneeuw voort, langs den eenzamen Adelaïde-Road, in den avond. Toen hij het villaatje naderde, waar hij woonde, - White-Rose, geheel gedoken, gedompeld, verzonken in de blankheid der sneeuw, als een nestje in watten, - zag hij iemand op zich afkomen, van Primrose Hill. Hij richtte zijn blik vast op het gelaat van den man, die hem blijkbaar wilde aanspreken; niet wetende wat deze in zijn schild voerde in dien eenzamen sneeuwnacht, en hij was zeer verbaasd, toen hij, in het Hollandsch, hoorde: - Neemt u me niet kwalijk... is u niet meneer Westhove? - Ja, antwoordde Frank. Wie is u? Wat is er? - Ik ben Robert van Maeren, misschien herinnert u zich... - Bertie, jij? riep Frank uit. Hoe kom je hier in Londen!
Uit: Noodlot - Louis Couperus (1890)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Ik-perspectief
C
Alwetend (auctoriaal) perspectief

Slide 25 - Quizvraag

Muller was hinderlijk keurig. Hij zag er altijd uit of hij zojuist van de stomerij kwam, broek
vlekkeloos in de plooi, regenjas opgesteven, blauwe blazer ongekreukt en zijn lippen in een
glimlach geperst. Niemand mocht zich aan hem storen. Hij wilde een onberispelijke indruk maken.
Muller was beleefd, hij knikte altijd begrijpend als een ander wat betoogde, ja als het ja moest zijn,
5 soms nee. Een vertegenwoordiger mag nooit opvallen, vond hij. Vaak wisten de mensen met wie
hij onderweg te maken had, niet eens of hij komen moest of al was langs geweest.

Fragment van 'Een bord spaghetti" - Adriaan van Dis (1984)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend (auctoriaal) perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 26 - Quizvraag

denk na....
Waarom gebruikt een schrijver een bepaald perspectief? Is het om de lezer in verwarring te brengen, om de emoties beter voelbaar te maken, om spanning te creëren?
Dat moet je je altijd afvragen. Dus niet alleen: welk perspectief, maar ook: waarom juist dit perspectief?

Slide 27 - Tekstslide

Lees onderstaand Fragment:

Wreed van Mel Wallis de Vries

Schichtig kijk ik over mijn schouder . Het park is donker, nat en verlaten. De schimmen van de hoge bomen zijn de enige getuigen. Ik weet dat ze niks zullen verklappen.

Vaarwel, denk ik terwijl ik me omdraai. Niemand zal zich mij herinneren. En het beste is als ik mezelf ook vergeet.

Plotseling zie ik iets tussen de bomen bewegen! Een moment weet ik niet wat ik moet doen en raak ik in paniek. Maar dan komt alles weer terug. Ik haal diep adem en verschuil me in de donkere schaduwen.

Slide 28 - Tekstslide

Op welke manier verwerkt de schrijfster spanning in dit verhaal?

Slide 29 - Open vraag

Manieren van spanning

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Onverwachte wending

- Open plek

- Vermoedens

- Cliffhanger

- Uitstel van het einde

- Informatievoorsprong

Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 30 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de schrijfstijl?

Slide 31 - Open vraag

Als je het hebt over stijl van een schrijver, bedoel je alles wat opvallend is aan zijn taalgebruik. Als je een beoordeling van de stijl van een schrijver moet geven, let je op:
  1. Zijn de zinnen kort of lang?
  2. Gebruikt de schrijver veel/weinig bijvoeglijke en/of zelfstandige naamwoorden?
  3.  Is de tekst moeilijk of makkelijk geschreven?
  4.  Gebruikt de schrijver vaak de lijdende/bedrijvende vorm (de bedrijvende vorm is directer, zorgt voor meer beleving)?
  5. Is de tekst in de verleden/tegenwoordige tijd geschreven? De tegenwoordige tijd zorgt voor meer betrokkenheid, de verleden tijd schept wat meer afstand.
  6.  Heeft de schrijver een voorkeur voor bepaalde leestekens? Puntjes (….) bijvoorbeeld kan je gebruiken om spanning op te wekken.
  7.  Maakt de schrijver veel gebruik van ironie? De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt. Hij spot met bepaalde zaken of zichzelf (zelfspot) en maakt veel gebruik van neologismen (nieuwe woorden) en stijlmiddelen als overdrijvingen, understatements en beeldspraak.

Slide 32 - Tekstslide

Ruimte in een verhaal

- Een schrijver kan met een bepaalde plaats of plaatsen aangeven waar een verhaal zich afspeelt (stad, planeet, land).

- Ook kan hij ruimte beschrijven als zoals de omgeving, de natuur, kamers, gebouwen etc.

- De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken.


Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Beschrijf in vijf zinnen wat je ziet (leesboekvorm).

Slide 35 - Open vraag

Verhaalbegin en verhaaleinde

Een verhaal kan op twee manieren beginnen:

- inleidend begin (ab ovo): je leert de personages eerst langzaamaan kennen, voordat het verhaal begint

- middenin de gebeurtenissen (in medias res): je begint gelijk bij een belangrijke gebeurtenis, zonder inleiding (pas later leer je de personages kennen)


Een verhaal kan op twee manieren eindigen:

- gesloten einde: alle vragen zijn beantwoord

- open einde: een aantal vragen is nog niet beantwoord

Slide 36 - Tekstslide

Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

- Chronologisch = tijdsvolgorde van a tot z

Vooruitwijzing: een mededeling over wat later gaat gebeuren

Terugwijzing: terugdenken aan iets dat eerder is gebeurd

- Niet-chronologisch = volgorde van het verhaal verloopt anders dan wanneer dit in het echt zou gebeuren

Flashback: het verhaal springt terug in de tijd


Slide 37 - Tekstslide

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd(= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 38 - Tekstslide

0

Slide 39 - Video

Bij het fragment uit Ratatouille is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Flashback

Slide 40 - Quizvraag

0

Slide 41 - Video

Bij het fragment uit The Lion King is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Versnelling

Slide 42 - Quizvraag

Recensie schrijven 
Tekstdoel: de lezer overtuigen van jouw mening over het boek
    
Hoe bereik je dit doel? 
  • mening (=standpunt) te geven met onderbouwing 
  • argumenten met voorbeelden uit het boek
  • citaten (neem je letterlijk over uit de tekst) 

Slide 43 - Tekstslide

Thema's & motieven
  • thema: waarover een verhaal nog meer gaat, afgezien v.d. personages en gebeurtenissen. Hetgeen waarover de schrijver een visie heeft en jou aan het denken wil zetten.

Slide 44 - Tekstslide

Thema's & motieven
  • verhaalmotief: opvallend verhaalelement dat steeds opnieuw opduikt in het verhaal, net als een motief in een tapijt. (concreet of abstract)

Slide 45 - Tekstslide

Thema's & motieven
  • concreet motief: verhaalelement dat meerdere malen letterlijk voorkomt.
  • abstract motief: verhaalelement dat niet letterlijk in het verhaal voorkomt, maar dat je zelf moet afleiden.

Slide 46 - Tekstslide

Betrek de volgende vier aspecten in je recensie
  1. Het hoofdpersonage/ de hoofdpersonages: kun je als lezer goed meeleven met hoofdpersonage?  Waar ligt dat aan? Waarom is dat goed/slecht? Maakt de hoofdpersoon een ontwikkeling door? Begrijpelijk of niet? 
  2. De structuur/opbouw van het verhaal: maakt                                   de auteur het verhaal spannend? Hoe? Vind je                                dat goed? Waarom wel/niet? Voorbeeld? 

Slide 47 - Tekstslide

Betrek de volgende vier aspecten in je recensie
3. Thema / motieven: wat is het thema? Goed gekozen? Waarom wel / niet? Leiden de motieven naar het thema? Doet de auteur dat goed? Geef voorbeelden. 
4. Schrijver: Wat is relevant om te noemen
in de recensie? Wat is zijn schrijfstijl? Past dit werk in zijn oeuvre?
 

Slide 48 - Tekstslide

Jouw recensie....
  • ...heeft een aansprekende titel / inleiding (stelling/standpunt) / kernzinnen / overgangszinnen en signaalwoorden / slot
  • ...heeft voorbeelden die begrijpelijk zijn voor iemand die het boek niet gelezen heeft
  • ...heeft geen spel- en formuleerfouten 
  • ...heeft citaten en een mooie slotzin (uitsmijter)
  • ...bestaat uit minstens vijf alinea's / max. zeven alinea's 

Slide 49 - Tekstslide