Thema 10 DNA

Welkom!
  • Overzicht periode 3 
  • Start nieuw hoofdstuk 
  • Instructie en vragen beantwoorden
1 / 194
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 194 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 10 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom!
  • Overzicht periode 3 
  • Start nieuw hoofdstuk 
  • Instructie en vragen beantwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PTA 24-25 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 10 DNA 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 1: de bouw en functie van DNA 
Na vandaag kan je de bouw en functie van DNA beschrijven 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA
Celkern
Cel
Chromosoom

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA bevat ...
A
informatie voor de eigenschappen die je ziet
B
chromosomen
C
het genoom
D
informatie voor de erfelijke eigenschappen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA is opgebouwd uit ...
A
stikstofbasen
B
stikstofbasen en een fosfaatgroep
C
stikstofbasen, een fosfaatgroep en desoxyribose
D
stikstofbasen en desoxyribose

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het genoom?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het genoom
Het geheel aan erfelijke informatie in een cel van organismen. 
  • kern DNA 
  • mitochondriaal DNA 
  • chloroplasten DNA

Prokaryoten: circulair DNA los in cytoplasma, soms ook plasmiden

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ziet het eruit in BINAS
  1. Wat is het verschil tussen het 3' uiteinde en het 5' uiteinde? 
  2. Op welke manier zijn de twee strengen DNA met elkaar verbonden? 
  3. Welke nucleotide kunnen met elkaar een binding aangaan?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

enkelstrengs DNA
ssDNA (ss = single strand)
dubbelstrengs DNA
dsDNA (ds = double strand) 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eén van de ketens in het DNA-molecuul heeft de volgende structuur:
C - T- G- A- T- A- C (keten 1)
Hoe ziet het volledige DNA-molecuul eruit? Geef de complementaire keten (dit is keten 2).

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste volgorde van groot naar klein?
A
chromosoom , gen, nucleotide, base
B
chromosoom, gen, base, nucleotide
C
gen, chromosoom, nucleotide, base
D
gen, chromosoom, base, nucleotide

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van groot naar klein 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het begrip 'sequentie'
A
de volgorde van nucleotiden
B
de volgorde van nucleosomen
C
de volgorde van stikstofbasen
D
de volgorde van genen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA-stikstofbasen
DNA-sequentie: 
  • de volgorde waarin de nucleotiden zijn gerangschikt
  • de volgorde bepaalt welk aminozuur en dus eiwit gevormd worden

Allel:  
  • variatie in de DNA-sequentie van een gen


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel procent van ons DNA bestaat uit genen?
A
0-5%
B
10-50%
C
5-10%
D
50-80%

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Niet coderend-DNA heeft
A
geen functie
B
een regulerende functie
C
verslaving tot gevolg
D
een coderende functie

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Niet-coderend DNA
  • Op ons DNA liggen 30.000 genen, met vaste plaats (locus)
  • 1,5% van je DNA bestaat maar uit genen.
  • 98,5% (rest) is niet coderend-DNA (=vroeger junk-DNA). Deze hebben een regulerende functie bij eiwitsynthese

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussen welke basenparen bevindt zich de sterkste binding? Waarom?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Adenine kan alleen binden met de stikstofbase Thymine en Cytosine alleen met Guanine. Wat is hier het voordeel van?
A
DNA sequentie verandert niet snel
B
Je hebt maar een klein aantal nucleïnezuren nodig
C
De waterstofbruggen verbreken snel
D
DNA replicatie gaat razendsnel

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste woorden.

Het grootste deel van het DNA bestaat uit...... DNA. De functie hiervan is .......
A
coderend , eiwitsynthese
B
niet coderend , eiwitsynthese
C
coderend, reguleren van de eiwitsynthese
D
niet coderend, reguleren van eiwitsynthese

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreken
Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
Eerste uur:
Herhaling theorie BS 1 en aan de slag met opdrachten  
Tweede uur: 
Start DNA replicatie  

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 1: de bouw en functie van DNA 
Na vandaag kan je de bouw en functie van DNA beschrijven 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het genoom
Het geheel aan erfelijke informatie in een cel van organismen. 
  • kern DNA 
  • mitochondriaal DNA 
  • chloroplasten DNA

Prokaryoten: circulair DNA los in cytoplasma, soms ook plasmiden

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

enkelstrengs DNA
ssDNA (ss = single strand)
dubbelstrengs DNA
dsDNA (ds = double strand) 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA-stikstofbasen
DNA-sequentie: 
  • de volgorde waarin de nucleotiden zijn gerangschikt
  • de volgorde bepaalt welk aminozuur en dus eiwit gevormd worden

Allel:  
  • variatie in de DNA-sequentie van een gen


Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag met opdrachten
Scan blz. 79 t/m 81 basisstof 1 of thema 10
Maak opdracht 1 t/m 10, sla opdracht 9 over 
Opdracht 8 bespreken we om: 
Opdracht 10 bespreken we om:


Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen basisstof 2 
  • Je kunt beschrijven hoe DNA replicatie plaatsvindt
  • Je kunt uitleggen op welke manier de basenvolgorde kan worden bepaald.
  • Je kunt uitleggen hoe met een bekende basenvolgorde DNA-analyse uit te voeren en verwantschap aan te tonen.
  • Je kunt uitleggen hoe de techniek PCR ontwikkeld is op basis van replicatie

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op internet staan veel plaatjes van DNA. Heeft de tekenaar van dit plaatje de basen goed getekend?
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In DNA vormen de basen A, G, C en T vaste paren.
Welke paren zijn dat?
A
A - G en T - C
B
A - T en G - C

Slide 42 - Quizvraag

Ezelsbruggetje:

Apple - Tree 
Car - Garage 
In welk deel van de celcyclus vind DNA replicatie plaats?
A
G1 fase
B
G2 fase
C
S fase
D
M fase

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA-replicatie

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA- replicatie (=verdubbeling)
Een replica maken, een exacte kopie.
Nodig voor de celdeling:  2 exact dezelfde kernen.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwstenen van replicatie
dGTP
dTTP
dCTP

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling Basisstof 2 (2)
DNA-replicatie

DNA begint bij een replicatiestartpunt, de waterstofbruggen tussen de basenparen wordt verbroken door het enzym helicase. Als de twee strengen uit elkaar gaan ontstaat een replicatiebel.


Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA replicatie in Binas 

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk 
- Maak werkblad DNA-replicatie, deze staat bij de lesstof van vandaag!
- Lever in voor de start van de volgende les -> op SOM
- Klaar? Lees Basisstof 2 door van thema 10

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
  • Herhaling DNA replicatie en basisstof 1 
  • Oefenen met opdrachten 
  • Huiswerk

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke kant van het DNA molecuul bevindt zich het 5' uiteinde?
A
Bij B en D
B
Bij A en D
C
Bij A en C
D
Bij C en D

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat bevindt zich aan het 5' uiteinde van een DNA molecuul? En wat aan het 3' einde?

Slide 55 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke onderdelen bestaat een nucleotide? Sleep die naar het blauwe vlak
Nucleotide

Stikstofbase
Basenpaar
Suikermolecuul
Fosfaatgroep
Chromosomen
DNA-polymerase

Slide 56 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

KLEIN
GROOT
Nucleotide
Stikstofbase
Gen
Genoom
Chromosoom

Slide 57 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 58 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen basisstof 2 
  • Je kunt beschrijven hoe DNA replicatie plaatsvindt
  • Je kunt uitleggen op welke manier de basenvolgorde kan worden bepaald.
  • Je kunt uitleggen hoe met een bekende basenvolgorde DNA-analyse uit te voeren en verwantschap aan te tonen.
  • Je kunt uitleggen hoe de techniek PCR ontwikkeld is op basis van replicatie

Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 60 - Video

Deze slide heeft geen instructies

  1. De replicatie start bij een replicatie startpunt 
  2. Helicase verbreekt de waterstofbruggen --> DNA strengen uit elkaar. Er ontstaat een replicatiebel. 
  3. single strand binding proteins (SSBP's) voorkomen dat het DNA weer dubbelstrengs wordt.
  4. Primase maakt korte RNA primers die functioneren als startpunt van DNA polymerase
  5. DNA polymerase bindt een primer en verlengd deze aan de 3' uiteinde. Langs de leidende streng kan de replicatie onafgebroken doorgaan. Langs de volgende streng worden telkens korte stukken DNA gemaakt, de Okazaki-fragmenten.
  6. RNA primers worden vervangen door DNA nucleotiden
  7. Ligase verbindt alle Okazaki-fragmenten aan elkaar.
DNA replicatie

Slide 61 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. De replicatie start bij een replicatie startpunt
2. Helicase verbreekt de waterstofbruggen --> DNA strengen uit elkaar. Er ontstaat een replicatiebel. 

Slide 62 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. single strand binding proteins (SSBP's) voorkomen dat het DNA weer dubbelstrengs wordt.
4. Primase maakt korte RNA primers die functioneren als startpunt van DNA polymerase
5. DNA polymerase bindt een primer en verlengd deze aan de 3' uiteinde. Leesrichting 3' --> 5'. Maak richting van 5' --> 3'.

Slide 63 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. DNA polymerase bindt een primer en verlengd deze aan de 3' uiteinde. 
- Langs de leidende streng kan de replicatie onafgebroken doorgaan. 
- Langs de volgende streng worden telkens korte stukken DNA gemaakt, de Okazaki-fragmenten.

Slide 64 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6. RNA primers worden vervangen door DNA nucleotiden
7. Ligase verbindt alle DNA fragmenten aan elkaar.

Slide 65 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 66 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet het enzym dat nodig is om nieuwe nucleotiden in te bouwen in een DNA molecuul?
A
DNA-synthase
B
DNA-polymerase
C
DNA-helicase
D
DNA-fantastase

Slide 67 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA helicase is het enzym dat...
A
zal zorgen voor de ontwinding van DNA
B
breekt de DNA keten open
C
houdt de DNA keten open
D
het DNA verdubbelt

Slide 68 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zie plaatje: Hoe noemen we de met 'b' aangegeven lijn van het DNA?
A
Okazaki fragment
B
Volgende streng
C
DNA polymerase III
D
Leidende streng

Slide 69 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet DNA-ligase?
A
De DNA ketens uit elkaar halen
B
De Okazaki fragmenten aan elkaar koppelen
C
Nieuwe nucleotiden inbouwen
D
Startpunt van replicatie

Slide 70 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


-Bep zegt dat DNA-replicatie plaatsvindt tijdens de interfase.
-Pieter zegt dat na DNA-replicatie een chromosoom uit twee chromatiden bestaat.
Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Geen van beiden
B
Alleen Bep
C
Alleen Pieter
D
Beiden

Slide 71 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 72 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 73 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Thema 10 DNA 
Basisstof 2 DNA Replicatie 
Opdracht 14, 16, 17 en 24

Slide 74 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
  • Korte herhalingvragen
  • Opdracht 24 bespreken 
  •  Uitleg telomeren
  • DNA technieken

Slide 75 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wat bevindt zich aan het 5' uiteinde van een DNA molecuul? En wat aan het 3' einde?

Slide 76 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke kant van het DNA molecuul bevindt zich het 5' uiteinde?
A
Bij B en D
B
Bij A en D
C
Bij A en C
D
Bij C en D

Slide 77 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke onderdelen bestaat een nucleotide? Sleep die naar het blauwe vlak
Nucleotide

Stikstofbase
Basenpaar
Suikermolecuul
Fosfaatgroep
Chromosomen
DNA-polymerase

Slide 78 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

KLEIN
GROOT
Nucleotide
Stikstofbase
Gen
Genoom
Chromosoom

Slide 79 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de 7 stappen van replicatie in de juiste volgorde 
1
2
3
4
5
6
7
Primase maakt korte RNA primers die functioneren als startpunt van DNA polymerase
Ligase verbindt alle DNA fragmenten aan elkaar.
RNA primers worden vervangen door DNA nucleotiden
replicatie start bij een ori (replicatie startpunt)
single strand binding proteins voorkomen dat het DNA weer dubbelstrengs wordt.
Helicase verbreekt de waterstofbruggen en maakt van  dubbelstrengs DNA enkelstrengs DNA
DNA polymerase bindt een primer en verlengd deze aan de 3' uiteinde.

Slide 80 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 81 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 24
  • In afbeelding 21 is een helft van een replicatiebel (een zogeheten replicatievork) schematisch weergegeven. Er is een primer aan een van de strengen gebonden. Aan deze primer kan een DNA-polymerase koppelen voor de synthese van een nieuwe DNA-streng.

  • Aan welke kant van de primer kan de DNA-polymerase koppelen, P of Q?

  • Welke streng zal de DNA-polymerase vanaf deze primer synthetiseren, de leading of de lagging streng? Verklaar je antwoord.
5'
5'
3'
5'
3'

Slide 82 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 24
  • In afbeelding 21 is een helft van een replicatiebel (een zogeheten replicatievork) schematisch weergegeven. Er is een primer aan een van de strengen gebonden. Aan deze primer kan een DNA-polymerase koppelen voor de synthese van een nieuwe DNA-streng.

  • Welke streng zal de DNA-polymerase vanaf deze primer synthetiseren, de leading of de lagging streng? Verklaar je antwoord.

DNA polymerase beweegt in de tegenovergestelde richting als DNA helicase en daarom kan de volgende strand niet in een keer gesynthetiseerd worden
5'
5'
3'
5'
3'

Slide 83 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen basisstof 2 
  • Je kunt beschrijven hoe DNA replicatie plaatsvindt
  • Je weet wat de functie van telomeren is.  
  • Je kunt uitleggen hoe met een bekende basenvolgorde DNA-analyse uit te voeren en verwantschap aan te tonen.
  • Je kunt uitleggen hoe de techniek PCR ontwikkeld is op basis van replicatie

Slide 84 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 85 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telomeren
  • Korter na elke celdeling, 
  • Niet-coderend repetitief DNA (TTAGGG) --> dus er worden geen genen beschadigd
  • Te kort -> cel kan niet meer delen en ondergaat apoptose (celdood)

Waarom worden ze korter?
  • RNA primer verwijderd, geen 3' uiteinde, DNA-polymerase kan uiteinde volgende streng niet repliceren

Slide 86 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet waar over het telomeer?




A
Celdeling is beperkt door de lengte van telomeren
B
De telomeerlengte kan verlengen tijdens het leven.
C
Een telomeer bevat geen coderend DNA
D
Een telomeer is een deel waarin repetitief DNA ligt.

Slide 87 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 88 - Video

Deze slide heeft geen instructies

DNA polymerase bindt  aan een primer en verlengd deze aan de 3' uiteinde. Leesrichting 3' --> 5'. Maak richting van 5' --> 3'.

Slide 89 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen prokaryoten en eukaryoten?

Slide 90 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 91 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prokaryoten hebben geen telomeren. Leg uit waarom dat zo is.

Slide 92 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

vraag 8

Slide 93 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 18

In afbeelding 14 zie je hoe een DNA-molecuul bij de DNA-replicatie aan één kant korter wordt.
Leg uit waarom bij een chromatide de telomeren aan beide kanten korter worden.

Slide 94 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen basisstof 2 
  • Je kunt beschrijven hoe DNA replicatie plaatsvindt
  • Je weet wat de functie van telomeren is.  
  • Je kunt uitleggen hoe met een bekende basenvolgorde DNA-analyse uit te voeren en verwantschap aan te tonen.
  • Je kunt uitleggen hoe de techniek PCR ontwikkeld is op basis van replicatie

Slide 95 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
  • Huiswerk bespreken
  • Gel electroforese 
  • DNA finger printing 
  • Opdrachten

Slide 96 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA-technieken 
  • PCR - DNA vermeerderen 
  • gelelektroferese - bepalen nucleotidevolgorde  
  • DNA fingerprinting 

Slide 97 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe werkt een PCR?
1. Wat is PCR en waar wordt PCR voor gebruikt?

2. Beschrijf de drie stappen van PCR.
3. Leg uit waarom het specifieke stukje DNA/RNA van de ziekteverwekker wordt beschreven als de speld in de hooiberg.
4. Verklaar waarom DNA-extractie moet plaatsvinden voordat PCR-onderzoek uitgevoerd kan worden.
5. Leg uit waarom het DNA/RNA van de gewenste ziekteverwekker als bekend moet zijn om PCR uit te voeren.
6. Leg uit of er tijdens PCR-gebruik gemaakt wordt van menselijke DNA polymerase of een DNA polymerase afkomstig van een ander organisme.





Slide 98 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PCR (polymerase chain reaction) = kunstmatige DNA replicatie
doel: DNA
vermeerderen 

Slide 99 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PCR (kunstmatige DNA replicatie)
  • DNA verhit, DNA strengen gaan uit elkaar (denaturatie)
  • Primers hechten zich aan DNA strengen
  • DNA-polymerase gaat vanaf primer op 3'-uiteinde keten verlengen
  • Twee dubbele strengen ontstaan
  • BINAS 71M2

Slide 100 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 101 - Link

Deze slide heeft geen instructies

PCR: welke twee primers kunnen gebruikt worden voor replicatie van dit gen?
A
5' ATA 3' 5' GCC 3'
B
3' ATA 5' 3'GCC 5'
C
3' TAT 5' 3' GGG 5'
D
5' TAT 3' 5' GGG 3'

Slide 102 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel PCR-cycli zijn weergegeven in tabel 71M3?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 103 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA-technieken 
  • PCR - DNA vermeerderen 
  • gelelektroferese - bepalen nucleotidevolgorde  

Slide 104 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sequencen en Gel-elektroforese
Sequencen: bepalen nucleotiden volgorde in DNA

  • - geladen DNA-fragmenten bewegen richting + geladen pool
  • Kleinere fragmenten bewegen sneller dan grotere fragmenten


Slide 105 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

doel: bepalen nucleotide-
volgorde 

Slide 106 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 107 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 108 - Video

Deze slide heeft geen instructies

DNA fingerprinting

Slide 109 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag! 
Scan BS 2 door voor de verschillende DNA technieken
Maak opdracht: 19, 20, 21, 25

Slide 110 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
  • Huiswerk check
  • Examenopdracht 
  • Start translatie 

Slide 111 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik naar het huiswerk
Uit het dubbelstrengs DNA van afbeelding 22 moet het rode gedeelte worden vermeerderd door PCR.
a Noteer de nucleotidevolgorde van de primers die nodig zijn voor PCR. Ga ervan uit dat ze uit drie nucleotiden bestaan. Noteer de volgorde van 5' naar 3'.
In werkelijkheid is de ideale lengte van een primer voor PCR 18 tot 22 nucleotiden lang.
bWaardoor is een primer die uit drie nucleotiden bestaat, niet geschikt voor PCR?

Slide 112 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Examenvragen
  • Sluiten aan bij basisstof 1 en 2 van thema 10
  • Vraag 13 sluit aan bij genetica
  • 10 vragen dus 25 minuten de tijd
  • Gebruik je Binas!
timer
25:00

Slide 113 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na basisstof 3 kan je 
... beschrijven hoe transcriptie plaatsvindt

Slide 114 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weet je nog?

Een enkelstrengs DNA-molecuul wordt als volgt weergeven:
3'-ATGGTTACT-5'.

Noteer op dezelfde manier de streng die aan deze streng kan binden. 

Slide 115 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bouw van DNA

Slide 116 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bouw van DNA

DNA heeft een 5' C uiteinde en een 3'C uiteinde. 

In de helix structuur liggen de nucleotidestrengen in tegengestelde richting. 

Slide 117 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genexpressie
Een gen komt tot uiting wanneer de genetische code van het DNA wordt omgezet naar RNA (transcriptie), waar vervolgens een aminozuurketen (translatie) van wordt gemaakt. 

Slide 118 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 119 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouw van RNA
  • DNA is dubbelstrengs, RNA is enkelstrengs
  • DNA is opgebouwd uit desoxyribose, RNA is opgebouwd uit ribose

  • Thymine wordt vervangen voor uracil in RNA

Slide 120 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA moet zich ontvouwen om transcriptie mogelijk te maken
Een aantal histonen vormt samen met het eromheen gewikkelde DNA een nucleosoom

Uiteindelijk vormt dit samen tot een chromosoom.


Slide 121 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 122 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie
  • RNA-Polymerase bindt aan een specifieke volgorde van nucleotide = Promoter 
  • De promoter bindt (meestal) begin van een gen. 
  • Aan de promoter binden 
  • Transcriptiefactoren (eiwitten) , waardoor RNA-polymerase (enzym) kan binden

Slide 123 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie
  • RNA-polymerase verbreekt de waterstofbruggen in de DNA-helix
  • RNA-polymerase bindt vrije RNA-nucleotiden uit het kernplasma door complementaire basenparing aan de DNA-nucleotiden van de template-streng / matrijsstreng (keten met promoter)
  • De andere streng heet de Coderende streng
  • RNA polymerase leest van 3' naar 5' en synthetiseert van 5' naar 3' 



Slide 124 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie
RNA-polymerase verschuift langs het DNA totdat het eindsignaal wordt bereikt

Slide 125 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie

  • Template/matrijs streng van DNA wordt afgelezen van 3' naar 5'
  • RNA wordt opgebouwd van 5' naar 3'

Slide 126 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 127 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen
In een gen heeft de matrijsstreng de volgende DNA-code: 
3'- TTG TCC AAG AAT CCG TAA -5' 
Wat is het mRNA kopie van dit gen?


In een gen heeft de coderende streng de volgende DNA-code: 
5'- TAC GGC ACG CGC AAT TCT -3'
Wat is het mRNA kopie van dit gen?

Slide 128 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Splicing

Slide 129 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Splicing 

Slide 130 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Thema 10 
Basisstof 3
30, 32, 33, 34 en 35

Slide 131 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
  • Eiwit synthese :))))) 

Slide 132 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 133 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 134 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie
  • RNA-Polymerase bindt aan een specifieke volgorde van nucleotide = Promoter 
  • De promoter bindt (meestal) begin van een gen. 
  • Aan de promoter binden 
  • Transcriptiefactoren (eiwitten) , waardoor RNA-polymerase (enzym) kan binden

Slide 135 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie
  • RNA-polymerase verbreekt de waterstofbruggen in de DNA-helix
  • RNA-polymerase bindt vrije RNA-nucleotiden uit het kernplasma door complementaire basenparing aan de DNA-nucleotiden van de template-streng / matrijsstreng (keten met promoter)
  • De andere streng heet de Coderende streng
  • RNA polymerase leest van 3' naar 5' en synthetiseert van 5' naar 3' 



Slide 136 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie
RNA-polymerase verschuift langs het DNA totdat het eindsignaal wordt bereikt

Slide 137 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Splicing

Slide 138 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkele feiten

  • In mRNA zijn 4 verschillende stikstofbasen (A, U, C, G)
  • Voor één aminozuur worden drie opeenvolgende nucleotiden gebruikt (triplet of codon)
  • Genetische code: de vertaling van nucleotidenvolgorde naar aminozuren met behulp van codons
  • mRNA wordt afgelezen van 5'- naar 3'-uiteinde
  • Elk eiwit start met het startcodon methionine, op mRNA AUG 5' naar 3'. 
  • De codes UAA, UAG en UGA zijn stopcodons

Slide 139 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Codon en drielettercodes
  • Codon  = triplet (3 basen bijv. ATT)
  • De synthese van een aminozuurketen begint altijd bij het ''start'' codon en stopt bij het ''stop'' codon.
  • Start codon is altijd AUG, er zijn meerdere stopcodonnen. Zoek eens een code op van een stop codon.


BINAS Tabel 71G

Slide 140 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 141 - Link

Deze slide heeft geen instructies

tRNA
  • Enkelstrengs RNA-molecuul
  • CCA aan 3'-uiteinde kan aminozuur binden
  • Drie nucleotiden (onderin) vormen anticodon, binden aan codon mRNA

Slide 142 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tRNA
Bijvoorbeeld:
  • codon voor Serine = AGC, 
  • worden gelezen door tRNA met anticodon UCG 

Slide 143 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tRNA-molecuul

Slide 144 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ribosoom
  • twee delen
  • drie tRNA-bindingsplaatsen
  • mRNA-bindingsplaats
  • mRNA afgelezen van 5' naar 3'
A = Arrival
P = Placement
E = Exit

Slide 145 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA-replicatie en transcriptie altijd van 3' 
naar 5'- kant aflezen,

Translatie is van 5' naar 3-kant aflezen!!

Slide 146 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ribosomen

Slide 147 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ribosoom

Slide 148 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Snel, veel eiwitten maken

Polyribosomen: clusters van ribosomen

Release-factor: bindt aan stopcodon in mRNA = loslaten aminozuurketen + ribosoom valt uiteen

Slide 149 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Polyribosoom
  • meerdere ribosomen binden hetzelfde mRNA
  • ribosoom klaar met translatie bij stopcodon, bindt direct weer bij startcodon
  • releasefactor zorgt dat aminozuurketen loslaat

Slide 150 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 151 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag 
Thema 10 DNA 
Basisstof 4 translatie (eerst even scannen)
Opdracht 44, 45, 46, 47 en 48

Slide 152 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
  • Terugblik naar lesstof 
  • huiswerk bespreken 
  • Overzicht replicatie, transcriptie en translatie

Slide 153 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 154 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 49
De coderende streng van een gen heeft de volgende DNA-sequentie:
5’- GATGCGGAGACATGGTGTGACTACGTAA-3’


Hoe ziet de aminozuurketen eruit na transcriptie en translatie van dit gen?

Slide 155 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd voor overzicht
  • Gebruik je boek BS 2 - 4 om het schema in te vullen.
  • Hoe meer details, des te fijner voor jezelf
  • Huiswerk voor morgen 

Slide 156 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
  • Bespreken overzicht opdracht
  • Inzicht opdracht BS 4 afmaken
  • Examenopdrachten 

Slide 157 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 158 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

20 731 nucleotiden lang, bevat het introns?

Slide 159 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk frame geeft de aminozuursequentie weer die onderdeel uitmaakt van het werkelijke eiwit?

Slide 160 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke positie (pijl 1-4) zou het start codon zijn?

Slide 161 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Examenopdrachten
  • DNA & Evolutie gecombineerd 
  • Mutaties: insertie, deletie, subsisitutie, puntmutatie
  • Hardy Weinberg -> Binas 93D
  • 15 punten = +/ 30 minuten de tijd

Slide 162 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 163 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
  • Start theorie basisstof 5
  • Intermezzo je eigen eiwit maken
  • Oefenen


Slide 164 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BS 5 Genexpressie leerdoelen
  1. Je kunt verschillende manieren van genregulatie beschrijven bij prokaryoten.
  2. Je kunt verschillende manieren van genregulatie beschrijven bij eukaryoten.
  3. Je kunt beschrijven wat het belang is van genexpressie voor zelfregulatie en zelforganisatie van een organisme.

Slide 165 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genregulatie versus genexpressie
Genregulatie = aan- of uitzetten van genen 
Genexpressie=  wanneer een gen aanstaat, kan door transcriptie mRNA worden gevormd en door translatie een eiwit 

Slide 166 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5

Slide 167 - Video

Deze slide heeft geen instructies

01:17
Leg in je eigen woorden uit wat er wordt bedoeld met het reguleren van genexpressie.

Slide 168 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

01:49
In de video hebben ze het over een positieve transcriptiefactor en een negatieve transcriptiefactor. Leg in je eigen woorden uit wat deze doen.

Slide 169 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

03:47
Een operator kan ook wel worden gezien als de uit- of aanknop van het gen. Leg uit.

Slide 170 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lac-operon
Lees de tekst op blz. 100 en 101 en bekijk figuur 49. Probeer te begrijpen hoe de expressie van lactase wordt gereguleerd. Ga dan door naar de volgende opdrachten in de slides.

Slide 171 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel je voor je drinkt een glas melk (=hoge concentratie lactose). Vindt er dan wel of geen transcriptie plaats van lactase? Leg je antwoord uit.

Slide 172 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Hiernaast staat het lac-operon schematisch weergegeven. Elk onderdeel is genummerd. Geef aan wat elk onderdeel moet voorstellen door de naam naar het juiste nummer te slepen.
Repressor
Operator
LacA
LacZ
RNA polymerase
Promotor
LacY
Lactose

Slide 173 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel je voor, er vindt een mutatie plaats in de promotor zodat de code heel anders is. Wat gebeurt er dan met de genexpressie? Leg je antwoord uit.

Slide 174 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Genregulatie bij prokaryoten
Een inductor is een stof die helpt om de genexpressie op gang te brengen.

Genexpressie bij prokaryoten
Een repressor is een stof die genexpressie uitschakelt. 
Structuurgenen bevatten informatie voor het vormen van RNA en eiwitten.
Een regulatorgen codeert voor stoffen die de genexpressie van andere genen regelt. Bijvoorbeeld een repressor.
Lactose werkt hier als een inductor. Een inductor is een stof die helpt de genexpressie op gang te brengen. In dit geval bindt lactose aan de respressor, waadoor deze loslaat van het DNA.
De promotor is een bindingsplek voor RNA-polymerase.
Een operator is een mogelijke bindingsplek voor een repressor.
Al deze genen regelen de vorming van een eiwit dat lactose af kan breken. Dit is het lactose operon (= het deel van het DNA dat alle genen bevat die de vorming van een eiwit regelen)

Slide 175 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

corepressor actief
corepressor inactief

Slide 176 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Thema 10 DNA 
Basisstof 5 Genregulatie
Opdracht: 58, 59, 61 en 65 

Tijd tot:

Slide 177 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telomerase
  • Telomerase maakt telomeer weer lang
  • Gebruikt RNA-deel om DNA te vormen
  • In meeste cellen onderdrukt
  • Komt tot expressie in stamcellen, maar ook in bijv. kankercellen

Slide 178 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regulatorgenen
Regulatorgenen: coderen voor regulatoreiwitten die de genexpressie van andere genen regelen.

Bij prokayoten coderen deze voor een repressor en bij eukaryoten voor transcriptiefactoren.
 


Slide 179 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genregulatie eukaryoot Stamcellen
Omnipotent of totipotent:
  • Kunnen zich ontwikkelen tot elk celtype. 

Pluripotent:
  • Kunnen zich ontwikkelen tot elk celtype van het organisme maar niet differentiëren tot cellen van de placenta of navelstreng

Multipotent:
  • Kunnen zich ontwikkelen tot een beperkt aantal celtypen


Omnipotent of totipotent
Pluripotent
Multipotent

Slide 180 - Tekstslide

Bij eukaryoten is de regulatie van genexpressie ingewikkelder. Wij hebben als mens ongeveer 220 verschillende celtypen, die allemaal zijn ontstaan uit één zygote. Om zoveel verschillende celtypen te kunnen vormen is complexe regulatie nodig.
Genregulatie bij eukaryoten
Gespecialiseerde cellen ontstaan door celdifferentiatie.

Celdifferentiatie ontstaat doordat in verschillende cellen verschillende genen tot expressie komen en dus verschillende eiwitten worden gemaakt.
Gespecialiseerde cellen ontstaan uit stamcellen.









Slide 181 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Apoptose
Apoptose is de geprogrammeerde zelfdoding van een cel.

Dit heeft een belangrijke functie tijdens de embryonale ontwikkeling en bij het voorkomen van bijv. kanker.

Slide 182 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genregulatie in volwassen organismen eukaryoten
Belangrijk om RNA-transcriptie te reguleren.

Activator: binden aan enhancers. Bij binding, buigt het DNA en kunnen transcriptiefactoren en DNA-polymerase binden.

Slide 183 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genexpressie is het omzetten van info in het DNA tot een eiwit.
Genregulatie is het aan- en uitzetten van bepaalde genen. 

Slide 184 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methylering





Methylering van Cytosine wordt beïnvloed door invloeden van buitenaf (stress/ eetpatroon). 

Slide 185 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Epigenetica
  • DNA-methylering vermindert genexpressie 
  • Methylering wordt doorgegeven na celdeling en aan nageslacht
  • ook histonwinding heeft invloed op genexpressie

Slide 186 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lamarck
Lamarck had ideeën over het doorgeven van eigenschappen die tijdens het leven waren verworven. Na de evolutietheorie van Darwin werd Lamarcks theorie niet meer serieus genomen.  Het DNA zou geen invloed ondervinden van hoe het organisme leefde. Epigenetica is in die zin een bevestiging van de theorie van Lamarck. Het idee dat het DNA kan veranderen tijdens het leven van het organisme en deze eigenschappen doorgegeven kunnen worden aan de volgende generatie.

Slide 187 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 188 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RNAi
  • Streng niet-coderend miRNA (= micro RNA) complementair aan doel-mRNA
  • Binding aan eiwitcomplex
  • Binding aan doelDNA
  • Voorkomt translatie
  • vorm van RNA-interferentie (RNAi)

Slide 189 - Tekstslide

microRNA bindt aan een eiwitcomplex en zorgt ervoor dat het mRNA niet kan worden afgelezen. 
Leerdoelen
  1. Je kunt verschillende manieren van genregulatie beschrijven bij prokaryoten.
  2. Je kunt verschillende manieren van genregulatie beschrijven bij eukaryoten.
  3. Je kunt beschrijven wat het belang is van genexpressie voor zelfregulatie en zelforganisatie van een organisme.

Slide 190 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

03:47
Een operon vormt het deel van het DNA waar genexpressie wordt gereguleerd, dit bestaat o.a. uit een promotor en operator.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 191 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

03:47
RNA-polymerase kan niet beginnen met het synthetiseren van RNA zonder een repressor. Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 192 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Thema 10 DNA
Basisstof 5 Genregulatie
Opdracht 66, 67, 68 en 69

Tijd tot:

Slide 193 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 194 - Link

Deze slide heeft geen instructies