Oefentoets bespreking hoofdstuk 6

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Pizzeria Bella Napoli bakt 4.200 pizza’s per week. Het restaurant is 6 dagen
per week 7 uur geopend. Bella Napoli heeft 5 medewerkers.
Carlo, de eigenaar van de pizzeria besluit elke dag een uur langer open te gaan. De arbeidsproductiviteit per medewerker per uur blijft gelijk.
Hoeveel pizza’s bakt Bella Napoli voortaan?

Slide 2 - Open vraag

De berekening is als volgt:
Pizzeria Bella Napoli bakt 4.200 pizza’s per week. Het restaurant is 6 dagen 
per week 7 uur geopend. Bella Napoli heeft 5 medewerkers.
Carlo, de eigenaar van de pizzeria besluit elke dag een uur langer open te gaan. De arbeidsproductiviteit per medewerker per uur blijft gelijk. Hoeveel pizza’s bakt Bella Napoli voortaan?
De arbeidsproductiviteit per uur bij 7 uur open:
4.200 : (6 × 7) = 100 pizza's

Productie bij 8 uur per dag open:
100 × 6 × 8 = 4.800 pizza’s

Slide 3 - Tekstslide

Leroy wil zijn nettoresultaat berekenen. Hij heeft de volgende cijfers
verzameld.
- omzet € 398.000
- bedrijfskosten € 167.000
- inkoopwaarde € 130.000
- ontvangen btw € 71.000
Bereken het nettoresultaat.

Slide 4 - Open vraag

De berekening is als volgt:
Leroy wil zijn nettoresultaat berekenen. Hij heeft de volgende cijfers
 verzameld.
 - omzet € 398.000
 - bedrijfskosten € 167.000
 - inkoopwaarde € 130.000
 - ontvangen btw € 71.000
Bereken het nettoresultaat.
nettoresultaat = omzet − inkoopwaarde – bedrijfskosten =

€ 398.000 − € 130.000 − € 167.000 = € 101.000 winst

Slide 5 - Tekstslide

Kies uit: consumentenprijs – exclusief – inclusief – inkoopprijs – omzetbelasting – winstbelasting. Je houdt twee woorden over.
De consumentenprijs is altijd de verkoopprijs …[A]… btw. Een ander woord voor btw is …[B]… . Omdat een handelaar zelf niets verdient aan btw, gebruikt hij voor winstberekeningen bedragen …[C]… btw.
Voor een ondernemer is btw eigenlijk belasting die hij betaalt over het verschil tussen …[D]… en verkoopprijs.

Slide 6 - Open vraag

De uitleg is als volgt:
Kies uit: consumentenprijs – exclusief – inclusief – inkoopprijs – omzetbelasting – winstbelasting. Je houdt twee woorden over.
De consumentenprijs is altijd de verkoopprijs …[A]… btw. Een ander woord voor btw is …[B]… . Omdat een handelaar zelf niets verdient aan btw, gebruikt hij voor winstberekeningen bedragen …[C]… btw.
Voor een ondernemer is btw eigenlijk belasting die hij betaalt over het verschil tussen …[D]… en verkoopprijs.
[A] inclusief                [B] omzetbelasting 
[C] exclusief               [D] inkoopprijs

Slide 7 - Tekstslide

De inkoopprijs van een laptop is € 356.
De brutowinstmarge is 35% en de btw 21%.
Bereken de consumentenprijs.

Slide 8 - Open vraag

De berekening is als volgt:
De inkoopprijs van een laptop is € 356.
De brutowinstmarge is 35% en de btw 21%.
Bereken de consumentenprijs.

€ 356 × 1,35 × 1,21 = € 581,53

Slide 9 - Tekstslide

Hans koopt een fiets in voor € 550. De verkoopprijs is € 775,50 exclusief btw.

Bereken de brutowinstmarge in procenten van de inkoopprijs.

Slide 10 - Open vraag

De berekening is als volgt:
Hans koopt een fiets in voor € 550. De verkoopprijs is € 775,50 exclusief btw.
Bereken de brutowinstmarge in procenten van de inkoopprijs.

€ 775,50 - € 550 = € 225,50
(€ 225,50 ÷ € 550) × 100 = 41%

Slide 11 - Tekstslide