Interpunctie

Interpunctie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Interpunctie

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Ik kan hoofdletters, punten, vraagtekens, komma's en uitroeptekens gebruiken.
  • Ik snap dat zonder leestekens de betekenis van een zin compleet anders kan zijn.


Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 3 - Woordweb

Hoofdletter: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 5 - Quizvraag

Hoofdletter: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletter: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 9 - Quizvraag

Hoofdletter: aardrijkskundige namen, volken en talen
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enz. gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • De Rijn

Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Frans / Duits
  • Limburgs dialect

Slide 10 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 11 - Quizvraag

Leg uit waarom je het woord ‘kapper’ in zin a wel met een hoofdletter schrijft en in zin b niet.
a Bij Kapper kun je de beste sportschoenen kopen.
b Je gaat naar de kapper, als je haar te lang is.

Slide 12 - Open vraag

Interpunctie: punt
Een punt schrijf je aan het einde van een zin.

Bijvoorbeeld:
Het is vandaag een zonnige dag.

Slide 13 - Tekstslide

Interpunctie: uitroepteken
Een uitroepteken drukt een uitroep of een bevel uit.

Bijvoorbeeld:
Daar is eindelijk de zon!
Pas op!

Slide 14 - Tekstslide

Interpunctie: komma
Een komma schrijf je bij een korte pauze. Je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.

In de volgende gevallen schrijf je een komma:
1. Tussen twee persoonsvormen
Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.
2. Voor voegwoorden:
Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.
3. Opsomming (behalve voor 'en')
Ik heb vanmorgen een appel, twee boterhammen, een gekookt ei en thee gehad.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is juist?
A
Ik vind wiskunde leuk, maar rekenen erg saai.
B
Ik vind wiskunde leuk maar rekenen erg saai.
C
Ik vind wiskunde leuk maar, rekenen erg saai.

Slide 16 - Quizvraag

Waarom zijn leestekens zo belangrijk?

Kijk eens naar de volgende slides.

Wat klopt er niet? Schrijf over hoe het wel klopt. Let op de leestekens!

Slide 17 - Tekstslide


Slide 18 - Open vraag


Slide 19 - Open vraag


Slide 20 - Open vraag


Slide 21 - Open vraag

Ik snap de stof.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Maak van cursus...



Klaar? Ga verder met het huiswerk voor de volgende les.


Huiswerk:



Slide 23 - Tekstslide