Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden

Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je hoofdletters, punten, vraagtekens, komma's en uitroeptekens gebruiken.
Aan het einde van de les kun je verkleinwoorden correct spellen.

Slide 3 - Tekstslide

Interpunctie: punt
Een punt schrijf je aan het einde van een zin.
Bijvoorbeeld:
Het is vandaag een zonnige dag.

Slide 4 - Tekstslide

Interpunctie: vraagteken
Een vraagteken schrijf je aan het einde van een vraagzin.
Bijvoorbeeld:
Weet jij wat voor weer het vandaag wordt?
"Weet  jij of het regent?", vroeg de man.

Slide 5 - Tekstslide

Interpunctie: uitroepteken
Een uitroepteken drukt een uitroep of een bevel uit.
Bijvoorbeeld:
Daar is eindelijk de zon!
Pas op!

Slide 6 - Tekstslide

Interpunctie: komma
Een komma schrijf je als er een korte pauze in je zin ligt, je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.
In de volgende gevallen schrijf je een komma:
1. Tussen twee persoonsvormen
Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.
2. Voor verbindingswoorden:
Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is juist?
A
Ik vind wiskunde leuk, maar rekenen erg saai.
B
Ik vind wiskunde leuk maar rekenen erg saai.

Slide 8 - Quizvraag

Basisregel
Meestal maak je een verkleinwoord door -je, -pje, -tje of -etje achter het woord te zetten.
Bijvoorbeeld:
De rups -  het rupsje
De boom - het boompje
De maan - het maantje
De man - het mannetje

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van 'de stok'?
A
het stokje
B
het stoktje
C
het stokketje

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'de bon'?
A
het bontje
B
het bonnetje

Slide 11 - Quizvraag

Uitzondering 1
Eindigt het woord op een -a, -o of -u, dan verdubbel je de klinker. 
Bijvoorbeeld:
De auto - het autootje
De opa - het opaatje
Het menu - het menuutje

Slide 12 - Tekstslide

Uitzondering 2
Soms moet je de klinker in het midden van het woord verdubbelen.
Bijvoorbeeld:
Het gat - het gaatje
Het blad - het blaadje

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van 'de paraplu'?
A
het paraplutje
B
het parapluutje
C
het paraplu'tje

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'het glas'?
A
het glasje
B
het glaasje

Slide 15 - Quizvraag

Uitzondering 3
Eindigt het woord op een -y die je uitspreekt als ie, of op een -u die je uitspreekt als oe, dan schrijf je -'tje. 
Bijvoorbeeld:
De baby - het baby'tje
De tiramisu - het tiramisu'tje

Slide 16 - Tekstslide

Uitzondering 4
Een verkleinwoord van een cijfer, een letter of een afkorting schrijf je ook met een apostrof (').
Bijvoorbeeld:
De cd - het cd'tje
De 5 - het 5'je

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van 'de pony'?
A
het ponytje
B
het ponietje
C
het pony'tje

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'de dvd'?
A
het dvdtje
B
het dvd'tje

Slide 19 - Quizvraag

Uitzondering 5
Eindigt een woord op -ing, dan haal je de g weg en schrijf je -kje.
Let op: soms gebruik je ook -etje.
Bijvoorbeeld:
De koning - het koninkje
De ring - het ringetje

Slide 20 - Tekstslide

Uitzondering 6
Eindigt een woord op -i, dan voeg je een extra -e toe. 
Eindigt een woord op -é, voeg je ook een extra e toe en haal je het accent weg.
Bijvoorbeeld:
De taxi - het taxietje
Het café - het cafeetje

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van 'de coupé'?
A
het coupeetje
B
het coupé'tje

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'het alibi'?
A
het alibi'tje
B
het alibietje

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'de paling'?
A
het palinkje
B
het palingkje
C
het palingetje

Slide 24 - Quizvraag

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 25 - Woordweb

Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 26 - Tekstslide

Regel 1: begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 27 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 28 - Quizvraag

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 29 - Tekstslide

Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 30 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 31 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 32 - Quizvraag

Regel 3: aardrijkskundige namen, volken en talen
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 33 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 34 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Italiaanse pizza
B
italiaanse pizza

Slide 35 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 36 - Quizvraag

Ik snap deze stof.
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll