5. EXAMENTRAINING > Onderzoeksvaardigheden

EXAMENTRAINING 
5. Onderzoeksvaardigheden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMAWMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

EXAMENTRAINING 
5. Onderzoeksvaardigheden

Slide 1 - Tekstslide

Voor meer examentips:

Slide 2 - Tekstslide

Onderdeel A:
A1. Informatievaardigheden
A2. Concept en contextbenadering
A3. Onderzoek vaardigheden

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig:
Je gebruikt voor dit onderdeel de samenvatting(en) die op It's Learning staan en hoofdstuk 3 "onderzoek doen" uit boekje concepten en vaardigheden. 

Een aantal van deze onderdelen komt zeker op het examen. Dus het is aan te raden om het nog eens goed door te kijken.



Slide 4 - Tekstslide

A.1 - Bronnen beoordelen
Objectief & subjectief:
Objectief: zijn alle feiten, zonder dat ze op een bepaalde manier worden ingekleurd door mensen. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat 'de lucht is blauw' een feit is. Ook dingen als wiskundige formules kun je als feiten zien.

Subjectief: is het tegenovergestelde van objectiviteit. Dit zijn dus meningen van mensen, of bepaalde ideeën die ingekleurd zijn door hoe mensen er zelf over denken. Reclames zijn een goed voorbeeld van subjectiviteit, omdat ze je een bepaald product willen verkopen, waarbij ze alleen de voordelen van het product noemen.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

A2. Concept contextbenadering
Op het examen MAW wordt er van je verwacht dat je 6 denkvaardigheden kunt inzetten:
  • Memoriseren
  • Begrijpen
  • Toepassen
  • Analyseren
  • Evalueren 
  • Creëren 

Slide 7 - Tekstslide

Toepassen:
Toepassen betekent op het examen het gebruiken van een hoofdconcept of kernconcept in een context (bron). 
Er wordt altijd gevraagd naar een omschrijving van een boorbeeld uit een bron met uitleg. Het gaat vaak over:

  • Context: voorbeeld / citaat waar de vaag over gaat.
  • Concept: een omschrijving van het begrip of het kernconcept of hoofdconcept waar in de vraag naar wordt gevraagd.
  • Toelichting: de uitleg dat zorgt dat de context kan worden begrepen met het 'gereedschap' van een het concept, de toepassing die het echte antwoord geeft op de vraag. 


Slide 8 - Tekstslide

A3. Onderzoek vaardigheden:
Maatschappijwetenschap is gebaseerd op een aantal sociale wetenschappen. Dit zijn met name de sociologie en politicologie, maar er komen ook aspecten uit de antropologie en de sociale psychologie aan de orde. Deze wetenschappen hebben met elkaar gemeen dat zij het gedrag van groepen mensen bestuderen. Sociologen en politicologen bekijken verschillende manieren van samenleven vooral in westerse landen. Antropologen kijken meer naar niet-westerse samenlevingen. Sociaalpsychologen bekijken vooral het effect van groepen op het gedrag van het individu.

Slide 9 - Tekstslide

Verschil tussen sociale en natuurwetenschapen:
1. De sociale wetenschap is veranderlijk, de natuurlijke werkelijkheid minder.
2. Natuurwetten kunnen niet worden afgeschaft, sociale wetten wel. Er is wederzijdse beïnvloeding van mens en samenleving.
3. Je mag en kan niet zomaar met de samenleving experimenteren, in de natuur vinden we dat wel goed. 

Slide 10 - Tekstslide

Deel 1
Oordelen over de betrouwbaarheid, validiteit en representativiteit van een bron:
Op je examen kun jij een oordeel geven over de:

1. Betrouwbaarheid: oftewel of de meting onafhankelijk van toeval is en vrij van willekeurige meetfouten?
2. Validiteit: de mate waarin het onderzoek met wat het moet meten.
3. Representativiteit: is de mate waarin een steekproef de beoogde populatie weerspiegelt Een steekproef is een onderzoek onder een kleine groep, met de bedoeling dat de resultaten gelden voor een soortgelijke grote groep. De gehele te onderzoekengriep wordt de populatie genoemd. 

Slide 11 - Tekstslide

Deel 2
Het opzetten en uitvoeren van een eenvoudig enigszins gestructureerd onderzoek

Een onderzoek begint met een onderzoeksvraag. Dat is de centrale vraag waar het onderzoek een antwoord op probeert te vinden. Een onderzoeksvraag is niet simpel met 'ja' of 'nee' te beantwoorden maar gaat over verschillende  alternatieven verklaringen of beschrijvingen. 

Op het eindexamen wordt van je verwacht dat je een onderzoeksvraag kunt opstellen die onderzoekbaar is, bijvoorbeeld met informatie uit een bron. 

Vervolgens stel je een hypothese op. De definitie van een hypothese is een vooraf geformuleerde verwachting over hoe een gedrag teweeggebracht zal worden. In een hypothese formuleer je al een verwachte uitkomst

Slide 12 - Tekstslide

Variabelen:
Je moet weten wat het war het verschil is tussen afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Een afhankelijke variabele is de variabele waarover je een voorspelling doet, en een onafhankelijke variabele is een variabele waarvan je gaat meten of deze verandering veroorzaakt bij de afhankelijke variabele. Met andere woorden: de onafhankelijke variabele is de oorzaak en de afhankelijke variabele is het gevolg.

In een onderzoek worden afhankelijke en onafhankelijke variabelen geoperationaliseerd. 

Slide 13 - Tekstslide

1. 
#Onderzoeksvaardigheden

Slide 14 - Tekstslide

1.

Slide 15 - Tekstslide

2.

Slide 16 - Tekstslide

2.

Slide 17 - Tekstslide

2.

Slide 18 - Tekstslide

3.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide