Grammatica: zinnen ontleden

Zinsdelen

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel. Deze zinsdelen geef je een naam. Dat doe je in de volgende stappen:
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zinsdelen

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel. Deze zinsdelen geef je een naam. Dat doe je in de volgende stappen:

Slide 1 - Tekstslide

Stappen
  • Persoonsvorm
  • Werkwoordelijke gezegde 
  • Onderwerp
  • Lijdend voorwerp 
  • Meewerkend voorwerp (alleen als er een lijdend vw. is)
  • Bijwoordelijke bepaling
  • Voorzetselvoorwerp 


Slide 2 - Tekstslide

Wat is de handeling?

Wie voert de handeling uit?

Wat/wie is nodig bij de handeling?




Maak een zo kort mogelijke zin bij het plaatje.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm 
Hoe vind je de persoonsvorm? 

- andere tijd zetten 
- meervoud 

werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
vb: Mijn moeder is naar huis gegaan - mijn moeder was naar huis gegaan 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Leg uit hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Slide 6 - Open vraag

Werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden uit de zin
  • Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Link

Slide 11 - Video

Onderwerp

Slide 12 - Tekstslide

Onderwerp
Hoe vind je het onderwerp in de zin? 

- Wie/wat + persoonsvorm + alle werkwoorden

Mijn moeder is naar huis gegaan. 
Wie is gegaan? = mijn moeder 
MIjn moeder = onderwerp 

Slide 13 - Tekstslide

Waarom wandelt Elise de avondvierdaagse?

Slide 14 - Open vraag

Sam is vandaag tot 14:05 naar school geweest.

Slide 15 - Open vraag

In zijn jas heeft Job een scheur.

Slide 16 - Open vraag

Soms rijdt mijn broertje door een rood verkeerslicht.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Video

Lijdend voorwerp

Slide 19 - Tekstslide

Even opfrissen
- Persoonsvorm (PV): 
tijdproef

- Werkwoordelijk gezegd (WWG): 
PV + alle werkwoorden in de zin

- Onderwerp (OND): 
vraag WIE of WAT + wwg

Slide 20 - Tekstslide

Wat is de handeling?

Wie voert de handeling uit?

Wat/wie is nodig bij de handeling?




Maak een zo kort mogelijke zin bij het plaatje.

Slide 21 - Tekstslide

even oefenen...
De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.

Maaike is door twee klasgenoten gepest via whats-app.

Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.

Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.

Slide 22 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Je moet twee dingen weten:
  • Wie/wat doet er iets? (onderwerp)
  • Wat doet diegene?
(pv + werkwoordelijk gezegde)


Wie/wat + onderwerp + gezegde?

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'

A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 26 - Quizvraag

Zelfstandig werken 
Huiswerk voor do. 16 maart

Lees theorie les 22 nog eens goed door 
Maak: opdracht 1 (5 zinnen), opdracht 2 (5 zinnen)

Maak: Drillster les 22: lijdend voorwerp 
timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Slide 28 - Tekstslide

Zinsdelen
  • Persoonsvorm
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Onderwerp
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp


Slide 29 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 32 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling 

Slide 33 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: 
hoe? hoelang? hoever? waar? waardoor? waarheen? waarom? waarover? waarvandaan? waar? wanneer? enz. 

De zinsdelen die antwoord op deze vragen geven noemen we bijwoordelijke bepaling. 
Er kunnen meerdere bwb's in een zin zitten. Het kan ook voorkomen dat er geen bwb in de zin zit. 

Ook de woorden waarmee je de vraag stelt (waar, waarmee, waardoor, hoe, waarom hoever enz) zijn bijwoordelijke bepaling. 

Slide 34 - Tekstslide

Vervolg bwb
Let op: 
Niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. 
Woorden als: wel, niet, misschien, waarschijnlijk, natuurlijk, absoluut, vermoedelijk enz. zijn ook bwb. 

Tip: alle overgebleven zinsdelen na het ontleden van pv - ow - wg - lv - mv zijn bwb. 

(Filmpje Nieuw Nederlands)

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Ik krijg altijd de schuld.
Bedenk zoveel mogelijk woorden die je op de plaats van 'altijd' kunt zetten.

Slide 37 - Woordweb


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 38 - Quizvraag


De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
Noteer de twee bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 39 - Open vraag


De leerlingen hebben grammatica goed begrepen vandaag.
Noteer de twee bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 40 - Open vraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. 
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.

Slide 41 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 42 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De oude vrouw 
gaf 
natuurlijk
een fooi
aan de vriendelijke ober.

Slide 43 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 44 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
met zijn verjaardag. 

Slide 45 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.

Slide 46 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 47 - Sleepvraag