Spelling blok 1, 2 , 3 en 4

Spelling blok 1, 2 , 3 en 4
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling blok 1, 2 , 3 en 4

Slide 1 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Om een bijvoeglijk naamwoord te goed te schrijven zijn er 5 regels:
1. Meestal eindigt het bijvoeglijk naamwoord op - e :de  blauwe vogel, het kleurrijke meisje, de bekende zanger.
2. Als het bijvoeglijk naamwoord bij een het-woord hoort, verdwijnt de - e  als je er 'een' voor zet: het bezorgde pakketje - een bezorgd pakketje, het heerlijke ijsje - een heerlijk ijsje, het grote kasteel - een groot kasteel.
3. Schrijf voltooid deelwoorden als bijvoeglijknaamwoord altijd zo kort mogelijk: de vergrote foto, de verplichte toets.

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (vervolg)
4. Geeft het bijvoeglijk naamwoord aan van welk materiaal iets gemaakt is? Schrijf er dan - en achter: de ijzeren koevoet, de kartonnen doos, het stoffen mandje.
5. Maar is het een modern materiaal? Schrijf er dan niets achter: de titanium ring, het kunststof speelgoed.

Slide 3 - Tekstslide

Aan het werk
Blok 2
- opdracht 4

Werkwoordspelling
Blok 1: opdracht 1, 2, 3, 5
Blok 2:  opdracht 6, 7

Slide 4 - Tekstslide

Meervoud van zelfstandige naamwoorden
Hoe je een meervoud van een zelfstandig naamwoord moet schrijven, kun je meestal horen als je het uitspreekt.
Vb.
bord - borden       stoep - stoepen        vest - vesten
actie - acties         balie - balies               wafel - wafels

Als je het niet kunt horen, gebruik je de volgende regels:

Slide 5 - Tekstslide

Regels meervoud zelfst. nw
1. Als een zelfst.nw eindigt op - ee, dan schrijf je + ën: 
zee - zeeën, twee - tweeën
2. Als er een verkeerde uitspraak kan ontstaan, schrijf je - 's. Je schrijft een - ' s  bij woorden die eindigen op  na een medeklinker: 
piano - piano's, opa - opa's, panty - panty's, baby - baby's.
3. Bij sommige woorden verandert de laatste letter als je het meervoud schrijft: s wordt z of f wordt v:
buis - buizen,  golf - golven

Slide 6 - Tekstslide

Regels meervoud zelfst. nw (vervolg)
4. Bij sommige zelfst.nw moet je een klinker weghalen of een medeklinker toevoegen: 
vraag - vragen, blik - blikken
5. Sommige zelfst.nw hebben een meervoud dat niet volgende de regels gaat. Vaak hoor je hoe je het meervoud spelt:
ei - eieren, blad - bladeren
6. Van sommige woorden bestaat er alleen maar een enkelvoud of meervoud:
nieuws (enkv) - muziek  (enkv) - kleren (mv) - hersenen (mv)

Slide 7 - Tekstslide

Regels meervoud zelfst. nw (vervolg)
7. Bij woorden die eindigen op - ie moet je soms een - e  toevoegen bij een meervoud op - en.  Dit doe je alleen als de klemtoon op de - ie valt:
knie - knieën
drie - drieën

bacterie - bacteriën
porie - poriën

Slide 8 - Tekstslide

Lastige letters: p of pp en r of rr?
Woorden met een p - klank schrijf je soms met één p en soms met twee. Ook bij woorden met een r - klank  schrijf je soms één r en soms twee.
De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren.

VB.
apart          epistel        apparaat     opperen
aria             oraal            irritant         arriveren

Slide 9 - Tekstslide

Aan het werk
Blok 3
- opdracht 5, 6 en 7

Werkwoordspelling
Blok 3
- opdracht 1, 2 en 3

Slide 10 - Tekstslide

Samenstellingen
Een samenstelling is een woord waarbij 2 woorden zijn samengevoegd: bureaustoel, tafelpoot, keukenkastje.
Soms moet je een s toevoegen, je hoort de s dan ook in de samenstelling: dorpswinkel - scheidsrechter.
Soms hoor je de s niet in de samenstelling, dan moet je het tweede deel van de samenstelling vervangen door een woord dat niet met de s-klank begint.
dorpskern - dorpsstraat
personeelskamer - personeelschef
schuurdeur - schuursleutel

Slide 11 - Tekstslide

Meeste of meesten?
Woorden als beide(n), sommige(n), enkele(n) en vele(n) schrijf je meestal zonder - n. In het volgende schema zie je wanneer je een -n schrijft en wanneer niet.
1. Staat er een zelfstandig naamwoord achter?
Ja: schrijf geen -n.
Nee: verwijst het woord naar meerdere personen?
Ja: schrijf wel een - n
Nee: schrijf geen -n

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Verscheidene vlinders vliegen dagelijks door onze tuin. (znw achter)
2. Voor sommige kinderen duurt een schooldag erg lang. (znw achter)
3. Van de gekleurde potloden waren enkele nodig aan een slijpbeurt toe. (geen znw en verwijst niet naar personen)
4. De bloemetjes waren alle verlept in de brandende zon. (zie hierboven)
5. Van de collega's waren velen aanwezig bij het afscheid van de secretaresse. (geen znw en verwijst naar personen)
6. We zijn helaas de enigen die deze week nog geen zomervakantie hebben.(geen znw en verwijst naar personen)

Slide 13 - Tekstslide

Meeste of meesten (vervolg)
Het schema geldt ook voor de volgende woorden:
alle, (onder) andere, beide, eerste, enige, enkele, grote, jongere, kleine, laatste, langzaamste, meeste, oudere, snelste, sommige, vele, verschillende en weinige.

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk
Blok 4
- opdracht 2, 3, 4 en 5

Werkwoordspelling Blok 4
- opdracht 1, 

Slide 15 - Tekstslide