DNA les 2

DNA
les 2
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieHoogbegaafdheidBasisschoolGroep 4-8

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

DNA
les 2

Slide 1 - Tekstslide

Bespreek het huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Bedenk samen met je schoudermaatje minimaal drie verschillen en drie overeenkomsten tussen jullie (uiterlijk en innerlijk).

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

Is deze zin WAAR of NIET WAAR?
Je DNA bepaalt voor een groot deel wie je bent en hoe je eruitziet.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Is deze zin WAAR of NIET WAAR?
Je DNA wordt bepaald door de genen van je ouders.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Is deze zin WAAR of NIET WAAR?
Als je een jongen bent erf je alle genen van je vader.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

WAAR of NIET WAAR? Als je hetzelfde DNA hebt (omdat je een eeneiige tweeling bent), ben je altijd precies hetzelfde.
A
WAAR: er zijn dan geen verschillen.
B
NIET WAAR: sommige verschillen worden ook door je omgeving bepaald.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is WAAR over de eiwitten in je lichaam?
Let op: meerdere antwoorden zijn goed.
A
In elke cel in je lichaam zitten eiwitten.
B
Wanneer je eiwitten in je lichaam hebt, ben je ziek.
C
De eiwitten zorgen ervoor dat de cellen in je lichaam doen wat ze moeten doen.
D
De eiwitten in de spieren in je hart zorgen ervoor dat die spieren samentrekken.

Slide 9 - Quizvraag

lees de tekst
praat erover
timer
1:00
Dia 14 t/m 27

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Lees de teksten op dia 14 t/m 27
1
Denk na wat de juf kan vragen op een toets
2
Schrijf op de kaartjes aan de ene kant een vraag en de andere kant het antwoord
3
Leer de kaartjes voor een toets
4

Slide 12 - Tekstslide

timer
1:00
  1. Markeer de belangrijke info
  2. Bedenk vragen
  3. Bedenk het antwoord
  4. Maak flashcards

Slide 13 - Tekstslide

Oefen de Flashcards met je groepje. 
Bedenk zelf een slimme manier

Slide 14 - Tekstslide



Hoe ging het maken van flashcards?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll


Wat heb jij vandaag geleerd?

Slide 16 - Open vraag


Welke Superheld vaardigheid heb jij vandaag gebruikt?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

DNA

Slide 19 - Tekstslide

Cellen

Dit is een oor. Als je dat oor heel erg zou uitvergroten dan zie je dat het is opgebouwd uit een heleboel kleine bouwsteentjes. Die bouwsteentjes heten cellen. Cellen zijn ontzettend klein, je kunt ze niet zomaar zien. Daar heb je een microscoop voor nodig.
Niet alleen je oor is opgebouwd uit cellen, zijn hele lichaam is gemaakt van cellen! Dus ook je arm bestaat uit cellen en je hart, je hersenen, je wang en ga zo maar door!

Slide 20 - Tekstslide

Een volwassen mens heeft ongeveer 10.000.000.000.000 (10 biljoen) cellen! Veel hè! Elke cel in je lichaam heeft een eigen taak. Zo heb je bijvoorbeeld hersencellen, spiercellen, hartcellen, bloedcellen, huidcellen en ga zo maar door. Niet alle cellen zien er hetzelfde uit, maar wat er in zo'n cel zit is bij bijna al die cellen hetzelfde.

Slide 21 - Tekstslide

Hiernaast zie je één cel uit het lichaam van 
iemand. Om de cel heen zit een soort heel dun muurtje. Sommige stoffen buiten de cel kunnen er doorheen en sommige niet. Binnen in de cel zit vooral vocht. Er zitten een heleboel onderdeeltjes in een cel, met moeilijke namen. Ze hebben allemaal een eigen taak. Maar het belangrijkste in de cel is de celkern. Vanuit de celkern wordt de cel bestuurd!

Slide 22 - Tekstslide

Chromosomen


Het belangrijkste in de cel is de celkern. Het is misschien moeilijk voor te stellen, maar in de kern van elke cel zitten 46 heel dunne draadjes. Die heten chromosomen (je spreekt het uit als groomoosoomen).
Niet alle chromosomen zijn even groot. Maar in elke celkern lijken steeds twee chromosomen heel erg op elkaar. Die vormen een paar. In totaal heeft een mens dus 23 paar chromosomen.

Slide 23 - Tekstslide

En weet je wat nu zo geweldig is aan al die kleine draadjes? Op de chromosomen zijn alle erfelijke eigenschappen van een mens opgeslagen! Blauwe ogen, wiebeltenen? Zijn chromosomen zorgen er voor dat hij die eigenschappen heeft.
Hier zie je de 23 paar chromosomen: 

Slide 24 - Tekstslide

Je kunt een chromosoom heel ver uitvergroten. Dan zie je dat chromosomen gemaakt zijn van DNA. Het DNA lijkt wel een beetje op een trap met miljoenen treden. Er zijn twee soorten treden. Er zijn treden die bestaan uit een geel en een blauw stukje en er zijn treden die bestaan uit een groen en een oranje stukje. Deze vier gekleurde stukjes worden basen genoemd. 

Slide 25 - Tekstslide

In het echt zijn ze natuurlijk niet gekleurd. Als het ene deel van een traptrede geel is, dan is het andere deel van die traptrede altijd blauw! En als het ene deel van een traptrede groen is, dan is het andere deel van die traptrede altijd oranje. Twee basen horen dus steeds bij elkaar: dat heet een basepaar.

Slide 26 - Tekstslide

Erfelijkheid en DNA
Misschien heeft iemand wel eens tegen je gezegd dat je heel erg op je moeder lijkt. Of dat je net zo eigenwijs bent als je vader. Of dat je net zulke mooie ogen hebt als je broertje! Het lijkt gek dat je zo op je familie kan lijken! Maar eigenlijk is dat helemaal niet raar. Je bent tenslotte gemaakt door je ouders. Zij hebben aan jou allerlei informatie meegegeven, zoals hoe je er uit moet komen te zien en wat je karaktertrekken zijn.
Erfelijk of niet?

Slide 27 - Tekstslide

Op de wereld wonen heel veel mensen. Maar wist je dat er niemand is die precies zo is als jij? Jij bent dus hartstikke uniek! En dat komt door je eigenschappen.
Voorbeelden van eigenschappen zijn:
• de kleur van je ogen en je haar
• hoe groot je bent
• hoe goed je bent in taal
• of je eigenwijs bent

Slide 28 - Tekstslide

Sommige eigenschappen, zoals de kleur van hun ogen, hebben kinderen van hun ouders gekregen. We noemen ze erfelijke eigenschappen. Het krijgen van erfelijke eigenschappen van je ouders heet erven. Gaaf dat zoiets kan hè?!

Slide 29 - Tekstslide

Maar... niet al je eigenschappen zijn erfelijk! Dat een kind een litteken op zijn been heeft, is geen erfelijke eigenschap. Dat komt omdat hij een keer gevallen is. En dat iemand goed kan pianospelen, net als haar moeder, hoeft niet alléén een erfelijke eigenschap te zijn. Misschien heeft ze er wel aanleg voor, maar het komt ook omdat ze elke dag een uur oefent! Sommige eigenschappen kun je er dus ook later bij krijgen. Of je iets al kan vanaf je geboorte óf dat het er later bijgekomen is, is vaak heel moeilijk te zeggen. Meestal is het een combinatie van die twee.

Slide 30 - Tekstslide

Genen
Op de chromosomen zitten de genen. Een gen is een stukje DNA. Elk gen beschrijft de code van een kenmerk, die (mee)bepaalt hoe je er uit ziet, hoe je lichaam werkt of hoe je bent. Er zijn in totaal zo’n 30.000 genen. Dit totaalpakket wordt ook wel het menselijk genoom genoemd. Er zijn genen die ervoor zorgen dat een mens blauwe ogen heeft, dat hij eigenwijs is en ga zo maar door! Voor elke erfelijke eigenschap is er wel een gen. En vaak is er zelfs meer dan één gen nodig voor een erfelijke eigenschap!

Slide 31 - Tekstslide

Iedereen heeft andere genen. Ze zorgen er voor dat je een eigen code hebt en je de enige op de wereld bent met die code. Van ieder gen erf je een versie van je vader en van je moeder. Welke versie je ouders doorgeven, ligt er ook weer aan welke versie zij van hun vader en moeder hebben doorgekregen. Enzovoorts. En welke eigenschappen jij krijgt, ligt er ook aan welke versie van het gen overheerst.
Niet alleen mensen hebben genen. Ieder organisme heeft genen.

Slide 32 - Tekstslide

Aantal genen per organisme:
Organisme 
Aantal genen
Mens 
~ 25.000
Planten 
> 50.000
Vliegen
 12.000
Schimmels
 6.000
Bacteriën 
500-6.000

Slide 33 - Tekstslide