Verbos Regulares

¡Bienvenidos a tu clase de español!
1 / 58
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 58 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos a tu clase de español!

Slide 1 - Tekstslide

Los objetivos de esta clase

1. De regelmatige werkwoorden leren vervoegen

2. Betekenis van een aantal nieuwe werkwoorden leren 

3. Herhaling van de persoonlijke voornaamwoorden

4. Herhaling van het werkwoord SER
De doelen voor deze les

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER

Slide 4 - Tekstslide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  • Bij ww op -AR heeft de vervoeging altijd een A behalve bij YO
  • Bij ww op -ER heeft de vervoeging altijd een E behalve bij YO
  • Bij ww op -IR heeft de vervoeging ook een E, behalve bij nosotros (-imos) en vosotros (-ís) én bij YO

  • Het accent bij de vervoeging van vosotros staat :
  • op de A (-ar) >> Habláis
  • op de E (-er) >> Coméis
  • op de I (-ir) >> Vivís

Slide 5 - Tekstslide

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
mi profesora

Slide 6 - Sleepvraag

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
VISITAN
VISITAMOS
HABLÁIS
VISITA
HABLAS

Slide 7 - Sleepvraag

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
VIVÍS
VIVIMOS
ESCRIBE
VIVO
ESCRIBO
ESCRIBIMOS
VIVEN
VIVES
ESCRIBEN
VIVE

Slide 8 - Sleepvraag

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
COMO
BEBES
COMEMOS
BEBE
COMEN
BEBEN
BEBÉiS

Slide 9 - Sleepvraag

YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
hablo
como
habláis
come
vivimos
vivís
hablan
hablamos
vives
viven
comes
vive
comemos
vivo
hablas
coméis
habla
comen

Slide 10 - Sleepvraag

Zet de juiste vorm van SER in de zin.
1. Mi madre (ella) ____ alta, yo _____ bajo
2. Alberto y María _____ argentinos
3. ¿Tú _________ española, Teresa? No ____ mexicana
4. ¿Vosotros _____ hermanos?
5. Sanne y yo ______holandeses pero Natalia (ella) y Jorge (él)________italianas

Slide 11 - Open vraag

Zet de juiste vorm van TENER in de zin.
1. Yo _____ un amigo francés y mi hermana_______ una amiga alemana
2. Pepe y Ana _______________________ muchas amigos
3. ¿Clara, cuántos años_________ ? _______ quince años
4. ¿Vosotros __________________________ hermanos?
5. Mis padres _____un hotel en el centro de Amsterdam
6. Mi madre y yo _________________una casa muy bonita

Slide 12 - Open vraag

beber
A
drinken
B
leven
C
zeggen
D
schrijven

Slide 13 - Quizvraag

hablar
A
dansen
B
praten
C
zingen
D
eten

Slide 14 - Quizvraag

comer
A
eten
B
drinken
C
tekenen
D
dansen

Slide 15 - Quizvraag

escribir
A
leven
B
schrijven
C
praten
D
wonen

Slide 16 - Quizvraag

escuchar
A
praten
B
luisteren
C
zoeken
D
dansen

Slide 17 - Quizvraag

buscar
A
gaan
B
luisteren
C
praten
D
zoeken

Slide 18 - Quizvraag

Yo... deportista (sportief).
A: eres
B: soy
C: somos
D: sois
A
eres
B
soy
C
somos
D
sois

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van ESTAR in: Yo... enamorado (verliefd).
A: estoy
B: estás
C: está
D: estamos
A
estoy
B
estás
C
está
D
estamos

Slide 20 - Quizvraag

Hola chicos ¿dónde ... vosotros?
A: estáis
B: estamos
C: está
D: estás
A
estáis
B
estamos
C
está
D
estás

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van SER, of ESTAR in: Yo... cansado. (ik ben moe)
A: estoy
B: soy
C: estamos
D: somos
A
estoy
B
soy
C
estamos
D
somos

Slide 22 - Quizvraag

Hola chicos ¿cómo...?
A: sois
B: estáis
C: hay
D: estamos
A
sois
B
estáis
C
hay
D
estamos

Slide 23 - Quizvraag

¿Cuántas chicas... en la clase de español?
A: sois
B: estamos
C: hay
D: eres
A
sois
B
estamos
C
hay
D
eres

Slide 24 - Quizvraag

Mis amigos ... en el cine.
A: son
B: eres
C: hay
D: están
A
son
B
eres
C
hay
D
están

Slide 25 - Quizvraag

¿Hay, Ser o Estar?
"En el camping ___________ tiendas".
A
están
B
son
C
hay
D
estar

Slide 26 - Quizvraag

Kies hay, ser of estar:
Mis padres __________ en Róterdam.

Slide 27 - Open vraag

Kies hay, ser of estar:
"_____ muchas bicicletas en Holanda".

Slide 28 - Open vraag

7

Slide 29 - Video

00:29
Waarom is het pequeña en bonita?

Slide 30 - Open vraag

00:46
Wat betekent ciudad?

Slide 31 - Open vraag

00:56
wat betekent antiguo?

Slide 32 - Open vraag

01:14
waarom is hier gekozen voor está

Slide 33 - Open vraag

01:59
wat is peregrino?
A
wijn
B
champagne
C
pelgrim
D
toerist

Slide 34 - Quizvraag

02:24
waarom staat er hay?
A
het bevindt zich
B
er zijn
C
het is bepaald

Slide 35 - Quizvraag

02:58
wat betekent pueblo?

Slide 36 - Open vraag

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets van het zelfstandig naamwoord.
Kijk op pagina 36 in het boek

Slide 37 - Tekstslide

Vul het juiste bijvoeglijk naamwoord in.
"Las playas ...................
A
Blanco
B
Blancos
C
Blanca
D
Blancas

Slide 38 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

los niños....
A
pequeño
B
pequeños
C
tranquila
D
pequeñas

Slide 39 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

La chica .....
A
feo
B
bonitas
C
bonitas
D
fea

Slide 40 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

las clases...
A
difícil
B
difíciles
C
difícilas
D
difícilos

Slide 41 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

La catedral....
A
granda
B
grando
C
grande
D
grand

Slide 42 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

el precio ....
A
actual
B
actualo
C
actuala
D
actuale

Slide 43 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

los museos....
A
interesantos
B
interesantes
C
interesanta
D
interesantas

Slide 44 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

Los chicos.....
A
tranquilas
B
tranquilos
C
bonitas
D
feas

Slide 45 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

La estación.....
A
tranquila
B
tranquilo
C
bonitas
D
feas

Slide 46 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

Las casas ....
A
modernos
B
modernas
C
modernes
D
moderno

Slide 47 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

...... museos
A
pocos
B
pocas
C
poces
D
poca

Slide 48 - Quizvraag

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

...... libros
A
muchas
B
mucho
C
muches
D
muchos

Slide 49 - Quizvraag

hacer
A
lezen
B
doen , maken
C
wonen
D
eten

Slide 50 - Quizvraag

¿Cuál de estas traducciones es correcta?
Welke vertaling is correct?

Mijn man zingt in de auto.
A
Mi marido cantamos en el coche
B
Mi marido canta en el coche
C
Mi marido canto en el coche
D
Mi marido cantáis en el coche

Slide 51 - Quizvraag

Wanneer gebruik je ESTAR (zijn)?
  • plaatsaanduiding
  • tijdelijke toestand
  • hoe het met iemand gaat

Slide 52 - Tekstslide

Het rijtje van ESTAR:
YO                                      ESTOY
TÚ                                       ESTÁS
ÉL, ELLA, USTED           ESTÁ
NOSOTROS-AS              ESTAMOS
VOSOTROS-AS              ESTÁIS
ELLOS-AS, USTEDES  ESTÁN 

Slide 53 - Tekstslide

Wanneer gebruik je HAY (er is, er zijn)?
Hay wordt gebruikt om een nog onbekende zaak te introduceren.
HAY + ONBEPAALD LIDWOORD:            Hay un estadio de fútbol.
HAY + GETALLEN:                                          Hay 20 chicas en la clase.
HAY + ONBEPAALDE HOEVEELHEDEN:   
Hay muchas tiendas en el centro de Eindhoven.

Slide 54 - Tekstslide

Het rijtje van HAY:
Hay is onveranderlijk en betekent ER IS, ER ZIJN 
Je hoeft dus geen rijtje te leren!

Slide 55 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van SER in: Mis amigos ... holandeses.
A: es
B: eres
C: soy
D: son
A
es
B
eres
C
soy
D
son

Slide 56 - Quizvraag

Yo
Él/ella/usted
Nosotros/-as
Vosotros/-as
Ellos/-as
compro
compras
compra
compramos
compráis
compran

Slide 57 - Sleepvraag

¿Qué habéis aprendido hoy?
¿Hay preguntas? (zijn er vragen?)

Slide 58 - Tekstslide