1 Bij de boer
2 We zijn bij de boer.
3 Een geit, paard en koe staan in de wei.
4 Op het erf loopt een kat.
5 De boer heeft ook een lam.
6 Een lam van het schaap.
7 Ik geef melk aan het lam.
8 Dan geef ik hooi aan de koe.
9 De koe zegt ...
10 Hij smult van het hooi.
11 Ik doe het goed zegt de boer.
12 Ik help hem graag.