... in een verhaaltje herkennen of er sprake is van een recht evenredig verband, een omgekeerd evenredig verband of geen van beide. ... kun je berekeningen uitvoeren met recht evenredig en omgekeerd evenredig verband.
Slide 3 - Tekstslide
Vragen
Slide 4 - Tekstslide
Hoe herken je...
een rechtevenredig verband in de grafiek in de tabel in de formule
een omgekeerd evenredig verband in de grafiek in de tabel in de formule
Slide 5 - Tekstslide
Eerst zelf in stilte...
Slide 6 - Tekstslide
Bespreken
Slide 7 - Tekstslide
Bespreken
Slide 8 - Tekstslide
Bespreken
Slide 9 - Tekstslide
In tweetallen
Slide 10 - Tekstslide
a
Twee keer zoveel pompen, twee keer zo weinig tijd nodig, dus omgekeerd evenredig.
6 x 3 = 18 pompen 8 : 3 = 2⅔ uur Er zijn 2⅔ uur nodig met 18 pompen
Slide 11 - Tekstslide
b
Twee keer zoveel mensen, twee keer zo weinig tijd nodig, dus omgekeerd evenredig.
15 : 1,25 = 12 weken 8 x 1,25 = 10 vakmensen Er zijn 10 vakmensen nodig om de klus in 12 dagen af te hebben.
Slide 12 - Tekstslide
c
Twee keer zoveel tegels, twee keer zo veel geld nodig, dus recht evenredig.
8 x 4,5 = 36 tegels €19,20 x 4,5 = €86,40 Er zijn €86,40 nodig voor 36 tegels.
Slide 13 - Tekstslide
d
Tegels hebben een twee keer zo kleine oppervlakte, dus twee keer zo veel tegels nodig, dus omgekeerd evenredig.
1200cm2 : 6 = 200 cm2 150 x 6 = 900 tegels Er zijn dus 900 tegels nodig van 10 x 20 cm.
Slide 14 - Tekstslide
e
Traptreden twee keer zo groot, dan aantal treden twee keer zo klein. Omgekeerd evenredig.
12cm x 1,25 = 15cm 20 : 1,25 = 16 treden Er zijn dus 16 treden nodig van 15 cm.
Slide 15 - Tekstslide
f
Een ei of meerdere eieren kost steeds 5 minuten.
Slide 16 - Tekstslide
Oefen nog met 46 en 47
Slide 17 - Tekstslide
Terugblik
Aan het eind van de les kun je...
... in een verhaaltje herkennen of er sprake is van een recht evenredig verband, een omgekeerd evenredig verband of geen van beide. ... kun je berekeningen uitvoeren met recht evenredig en omgekeerd evenredig verband.