5.4: de evolutietheorie

Erfelijkheid en evolutie
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent recessief?
A
Gen dat niet erfelijk is
B
Gen dat dominant is over andere
C
Gen dat alleen tot uiting komt bij homozygoot
D
Gen dat altijd tot uiting komt

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een fenotype?
A
Uiterlijke kenmerken van een organisme
B
Genetische samenstelling van een organisme
C
Recessieve genen in een kruising
D
Dominante allelen in een genotype

Slide 3 - Quizvraag

Evolutie
Evolutie is een proces waarbij soorten:
  1. veranderen
  2. ontstaan
  3. uitsterven

Door evolutie zijn ontzettend veel verschillende soorten planten en dieren ontstaan. Niet iedereen gelooft in evolutie. Sommigen geloven dat een God alle soorten heeft geschapen

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel
-Ik weet wat de evolutietheorie inhoudt. 

Slide 5 - Tekstslide

Evolutie?
= De ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.



De grondlegger van de evolutie theorie is Charles Darwin.

Slide 6 - Tekstslide

0

Slide 7 - Video

Evolutietheorie?!
Om de evolutietheorie goed te kunnen begrijpen moeten we naar 3 dingen kijken:

-Variatie in genotypen
-Natuurlijke selectie
-Ontstaan van nieuwe soorten

Slide 8 - Tekstslide

Nieuwe fenotypen
Geslachtelijke voortplanting ->  nieuwe genotypen en fenotypen.
Ieder organisme = uniek genotype. Zo kan één soort veel verschillende fenotypen hebben.

Door variatie in genotypen en fenotype kan een dier goed zijn aangepast aan zijn omgeving. Dat betekent:
- Goed aangepast aan omgeving, dus:
- Grotere kans op overleven, dus:
- Grotere kans op nakomelingen, dus:
- Grotere kans op doorgeven genotype

<-- natuurlijke selectie

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

variatie in genotype

Slide 11 - Tekstslide

Darwin vinken
Tijdens de reis van Darwin op de the beagle kwam hij op de Galapagoseilanden.

Op deze eilanden vond hij vinken die allemaal wel op elkaar leken maar toch net iets anders waren. 

Elk eiland had een andere voedselbron voor de vinken. De vinken hadden zich aangepast met hun snavel op de voedselbron.

Slide 12 - Tekstslide

0

Slide 13 - Video

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Natuurlijke selectie?!
Bij natuurlijke selectie blijft alleen de sterke leven --> overlevingskans

Het organisme met de meeste overlevingskans -> meer voortplanten.
Soorten die zich niet aangepast hebben aan de omgeving -> sterven uit 

Slide 16 - Tekstslide

Natuurlijke selectie

Slide 17 - Tekstslide

Natuurlijke selectie

Slide 18 - Tekstslide

natuurlijke selectie
schutkleur


Slide 19 - Tekstslide

Ontstaan van nieuwe soorten

Slide 20 - Tekstslide

Isolatie 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Ontstaan van nieuwe soorten

Als milieuomstandigheden veranderen, moet een soort zich aanpassen

Eis: De groepen moeten geïsoleerd raken

Slide 23 - Tekstslide

Bijvoorbeeld: honden en katten
Blijft 1 soort MAAR verschillende vormen (rassen)

Slide 24 - Tekstslide

Wat leidt tot het ontstaan van nieuwe soorten?
A
Genetische variatie
B
Identieke genen
C
Korte levenscyclus
D
Geografische isolatie

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste principe bij natuurlijke selectie?
A
Variatie binnen een soort
B
Alle organismen zijn gelijk
C
Overleving van de sterksten
D
Onveranderlijke soorten bestaan

Slide 26 - Quizvraag

Wie ontwikkelde de evolutietheorie?
A
Charles Darwin
B
Albert Einstein
C
Louis Pasteur
D
Isaac Newton

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de oorzaak van de snavelvariatie bij Darwinvinken?
A
Natuurlijke selectie
B
Aanpassing aan voedselbronnen
C
Genetische mutatie
D
Klimaatverandering

Slide 28 - Quizvraag

Aan het werk

Maak basisstof 5.4 
Opdracht 1 t/m 9

Slide 29 - Tekstslide