Herhalingsles H1 Gedrag

Herhalingsles H1 Gedrag
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalingsles H1 Gedrag

Slide 1 - Tekstslide

Toets Toetsweek H1 en H2
- Vragen hebben meer tekst: voorbereiding op examen
- Strategie: lees eerst de vraag en lees daarna gericht de tekst door. 

Slide 2 - Tekstslide

Koekoek
Op de jaarlijkse excursie wijst de biologiedocent op het specifieke geluid van een koekoek. Even later vertelt hij de leerlingen een bijzonder verhaal: een koekoek profiteert van het broedzorggedrag van andere vogels. Een koekoeksvrouwtje legt haar ei in het nest van bijvoorbeeld een roodborstje. De afbeelding toont hoe het pasgeboren, nog blinde koekoeksjong de eieren of jongen van het roodborstje uit het nest duwt. De vogel die het nest heeft gemaakt, treedt daarna op als pleegouder voor de jonge koekoek.
Opmerkelijk is dat een koekoeksvrouwtje haar eieren vrijwel altijd legt in het nest van de pleegoudersoort waardoor zij zelf is grootgebracht.

(2p) 1 Door welk leerproces leren koekoeken welke soort hun pleegouder is?
A door conditionering
B door gewenning
C door imitatie
D door inprenting

Slide 3 - Tekstslide

Functies van gedrag

In leven blijven
- Eetgedrag
- Onderdak vinden
- Bij soortgenoten blijven
- Territorium afbakenen
- Conflictgedrag
 Gezond blijven (mentaal en lichamelijk)
- Sporten
- Sociaal gedrag
- Verzorgingsgedrag

Voortplanten
- Baltsgedrag
- Voortplantingsgedrag

Slide 4 - Tekstslide

Prikkels
Kleine Marie ziet een rode bal, ze rent er vrolijk op af. Ze gooit de bals naar haar zusje Tessa. Tessa vangt de bal en lacht naar haar zusje
- 1. Noteer een prikkel?
- 2. Noteer een respons?
- 3. Noteer een signaal?
- 4. Is de prikkel die je bij 1 hebt genoteerd inwendig of uitwendig?

Slide 5 - Tekstslide

Prikkels 
- Een prikkel is een verandering in de inwendige of uitwendige omgeving van een organisme waarop het (kan) reageren
- Deze reactie heet een respons en uit zich als gedrag
- Een prikkel tussen soortgenoten heet een signaal

- Inwendige prikkel: prikkel van binnenuit
- Uitwendige prikkel: prikkel van buitenaf

Slide 6 - Tekstslide

Lees de tekst en noteer
1. de inwendige prikkels 
2. de uitwendige prikkels
3. Wanneer is de drempelwaarde bereikt?
4. Wat is de respons?
Je loopt om 11 uur door de winkelstraat. Je hebt een beetje honger maar wilt wachten tot de lunch. Je ziet in de etalage lekkere gebakjes staan. Je loopt toch door. Even verder ruik je de heerlijke geur van versgebakken brood. Je loopt verder. Je maag begint nu te knorren. Je ziet iemand met een ijsje lopen en denkt: ik koop er één! Je koopt het ijsje en eet het op. 

Slide 7 - Tekstslide

Gedrag als respons
  • In- en uitwendige prikkels zijn motiverende factoren
  • Prikkels worden waargenomen met zintuigen
  • Elke prikkel verhoogt de motivatie om het gedrag uit te voeren
  • Wanneer de drempelwaarde is bereikt wordt het gedrag uitgevoerd
  • Het uitgevoerde gedrag is de respons op de prikkels 

Slide 8 - Tekstslide

1. Welke is de prikkel en welke de supernormale prikkel en wat is het verschil?
2. Wat is het verschil tussen een prikkel en een sleutelprikkel?
3. Kan een supernormale prikkel een sleutelprikkel zijn?

Slide 9 - Tekstslide

Soorten conflictgedrag
1. Oversprongsgedrag
2. Omgericht gedrag
3. Ambivalent gedrag
A. Je bent te laat voor een afspraak maar moet plassen. Je loopt eerst naar de wc, maar dan toch weer naar de deur. Je twijfelt en loopt toch weer naar de wc. 
B. Het territorium van een leeuw wordt bedreigd door een andere leeuw. De leeuw kan wegrennen of vechten maar wrijft zich tegen een boom aan. 
C. Je krijgt een preek van je ouders omdat je te laat thuis was, je stampt naar boven en knalt je kamerdeur hard dicht. 

Slide 10 - Tekstslide

Gedrag na tegenstrijdige prikkels
Soms vragen meerdere tegenstrijdige prikkels tegelijk om een reactie, dan ontstaat conflictgedrag:

1. Ambivalent gedrag: Verschillende gedragsystemen wisselen elkaar af: Bijvoorbeeld vechten en vluchten, beide systemen zijn even sterk
2. Omgericht gedrag: Het gedrag richt zich op iets anders in plaats van de bron. Bijvoorbeeld: je bent boos op je ouders en slaat de deur hard dicht



Slide 11 - Tekstslide

3. Overssprongsgedrag: Gedrag wat niet in de situatie past dat ontstaat bij conflict van gedragsystemen. Bv: moeilijke vraag: conflict tussen toch beantwoorden en weglopen. Je krabt op je hoofd (zo raak je wat opgebouwde spanning kwijt)

Slide 12 - Tekstslide

Dierenwelzijn
  • Om het welzijn van dieren te onderzoeken moet je hun gedrag bestuderen
  • Als dieren gestrest zijn omdat ze niet in hun natuurlijke omgeving zijn kunnen ze onnatuurlijk gedrag vertonen 

Slide 13 - Tekstslide

Gedrag bestuderen
  • Subjectief en objectieve waarneming van gedrag
  • Gebruik geen antropomorfismen!
  • Duidelijke onderzoeksvraag: 
    - wat voor type vloer vinden olifanten prettig?
    - wat is het effect van een betonnen en rubberen vloer op het loop- en slaapgedrag van olifanten?
  • Gedrag meten met ethogram en protocol

Slide 14 - Tekstslide

1. Noteer de antropomorfismen
2. Verander deze naar objectieve termen


De eenden rennen agressief heen en weer, ze kwaken boos naar elkaar. Eén van de eenden rent bang weg. Daarna zit hij verdrietig in een hoekje. De andere eenden snateren blij.  Ze fladderen enthousiast met hun vleugels.

Slide 15 - Tekstslide

1. Inprenting 
2. Aangeboren gedrag
3. Imitatie
4. Proefondervindelijk leren (trial and error)
5. Operante conditionering
6. Klassieke conditionering
7. Oefenen

A. Je leert hoe je een honkbal  weg kan slaan door te leren van je fouten 
B. Je leert hoe je met mes en vork moet eten door naar je ouders te kijken
C. Je leert je moedertaal
D. Als baby huil je
E. Je leert bij het horen van de bel je tas in te pakken
F. Je leert dat je andere kinderen niet mag slaan
G. Je leert netjes schrijven door veel te oefenen

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide