M3 H 52 en 5.3 economie

M3 eco H 5.2. en 5.3
herhalen en vooruitkijken
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

M3 eco H 5.2. en 5.3
herhalen en vooruitkijken

Slide 1 - Tekstslide

1. Wat is een sector?
A
overleg in de ministerraad
B
deel van de economie
C
organisatie van werknemers
D
een bestuurssysteem

Slide 2 - Quizvraag

2. Een brandweerkazerne. Collectieve sector of particuliere sector?
A
Collectieve sector
B
Particuliere sector

Slide 3 - Quizvraag

3. Primaire sector = landbouw Secundaire sector = industrie
Tertiaire sector = diensten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

4. De secundaire sector is de grootste sector in de Afrikaanse landen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

5. Tertiaire sector = kantoorbanen, primaire sector = landbouw, secundaire sector = industrie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

6. Wat is arbeidsverdeling
A
iedereen doet veel verschillende taken
B
de taken worden verdeeld over de mensen

Slide 7 - Quizvraag

7. Wat is arbeidsverdeling
A
Dat je het werk dat je doet verdeelt over je personeel
B
Je hebt mensen hebt mensen die leiding geven en mensen die het werk uitvoeren
C
Dat iedereen werkt
D
Dat je allemaal dezelfde baan hebt.

Slide 8 - Quizvraag

8. De ondernemingsvorm van bedrijven op de beurs:
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV

Slide 9 - Quizvraag

9. De ondernemingsvorm VOF staat voor:
A
Vennootschap onder financiën
B
Vereniging onder firma
C
Vennootschap over firma
D
Vennootschap onder firma

Slide 10 - Quizvraag

10. Bij welke ondernemingsvormen heb je aandelen?
A
BV
B
NV
C
Eenmanszaak
D
VOF

Slide 11 - Quizvraag

11. Wat is geen ondernemingsvorm?
A
Eenmanszaak
B
Tweemanszaak
C
Besloten vennootschap (BV)
D
Naamloze vennootschap (NV)

Slide 12 - Quizvraag

12. Welke ondernemingsvorm kan 2 directeuren hebben ?
A
eenmanszaak
B
NV
C
V.O.F.
D
B.V

Slide 13 - Quizvraag

13. Bij welke ondernemingsvorm ben je privé- aansprakelijk?
A
BV
B
NV
C
V.O.F
D
stichting

Slide 14 - Quizvraag

14. Beroepsbevolking = ?
A
15 jaar - pensioensleeftijd die werkt of werk zoekt
B
18 jaar - pensioensleeftijd die werkt of werk zoekt
C
Alle mensen tussen de 15 - 67 jaar
D
Alle mensen met een beroep

Slide 15 - Quizvraag

15. De wet gelijke behandeling beschermt tegen
A
discriminatie
B
oneerlijke bazen
C
discriminatie bij wonen, werken, onderwijs en ov
D
mooie mensen

Slide 16 - Quizvraag


16. Wat staat er in de Algemene wet gelijke behandeling?
A
Dat je voor je kinderen mag zorgen
B
Dat je zowel parttime als fulltime mag werken
C
Dat je ouderen niet mag discrimineren

Slide 17 - Quizvraag

17. Arbeidsparticipatie is
A
Het percentage van de mensen die werkt
B
Het aandeel die mensen hebben in bedrijven
C
De hoeveelheid mensen die vrijwilligerswerk doen
D
Het percentage dat tot de beroepsbevolking behoort

Slide 18 - Quizvraag

Wat is onjuist over arbeidsparticipatie?
A
Arbeidsparticipatie is iedereen tussen de 15 jaar en de pensioensleeftijd.
B
Doordat er nu flexibele banen zijn is de arbeidsparticipatie groter.
C
Arbeidsparticipatie is het percentage van de bevolking dat bij de beroepsbevolking hoort.
D
Hoe groter de beroepsbevolking hoe groter de arbeidsparticipatie.

Slide 19 - Quizvraag

18. Wat kan een reden zijn dat de arbeidsparticipatie hoog is
A
Grote beroepsbevolking, lage totale bevolking
B
Veel mensen boven de 67 jaar
C
Lage beroepsbevolking, grote totale bevolking

Slide 20 - Quizvraag


19. De arbeidsparticipatie bij vrouwen is toegenomen. Dat betekent ...
A
dat er meer vrouwen willen werken
B
dat er meer vrouwen zijn gaan werken
C
dat het werk van vrouwen wordt gewaardeerd
D
dat er minder vrouwen zijn geboren

Slide 21 - Quizvraag

20. Arbeidsparticipatie is
A
Het percentage van de mensen die werkt
B
Het aandeel die mensen hebben in bedrijven
C
De hoeveelheid mensen die vrijwilligerswerk doen
D
Het percentage van de bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort

Slide 22 - Quizvraag

21. Arbeidsparticipatie heeft vooral te maken met
A
de bijstandswet
B
de wet gelijke behandeling
C
art. 1 van de Grondwet
D
de wet op het minimum loon

Slide 23 - Quizvraag