Stelling, standpunt, argumenten

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 2
• Leerroute 3

Vandaag

1. Welkom/mededelingen

2. Uitleg leerdoel: paragraaf 5.3. Stelling en standpunt

3. Uitleg werkmoment

4. Werkmoment

5. Afsluiting

Stelling

Een uitspraak over een onderwerp.

Bijvoorbeeld.

De school moet een kapstok in de gang zetten.

Standpunt

De mening over de stelling.

(kan zowel een positieve als negatieve mening zijn)

Bijvoorbeeld:

De mentor vindt dat de school een kapstok moet regelen voor de leerlingen.

De mentor vindt dat de school de kapstokken moet afschaffen.

Argument

Redenen waarom het belangrijk is.

Bijvoorbeeld: 

Want dan kunnen de leerlingen hun natte jas ophangen. 

Positief en negatief argument

Positief argument: versterkt het standpunt.

Bijvoorbeeld: 

Dan worden de boeken in het kluisje niet nat. 

Negatief argument: zwakt het standpunt af.

Bijvoorbeeld: 

Maar dan kan de jas gestolen worden.

Welke begrippen moet je kennen?

Stelling

Standpunt

Positief argument

Negatief argument

Schrijf in het schrift.

Wat is de stelling?

1. Het CDA vindt dat mobiele telefoons verboden moeten worden.
2. Mobiele telefoons moeten verboden worden op basis- en middelbare scholen.
3. Er moet één lijn getrokken worden voor heel Nederland.
4. Scholen moeten zelf regels opstellen voor het gebruik van telefoons.

Wat is het standpunt in deze tekst?

1. Scholen vinden dat ze zelf regels mogen opstellen over het gebruik van mobiele telefoons.
2. Scholen vinden dat er één lijn getrokken moet worden over verbieden van telefoons op scholen.
3. Het CDA vindt dat er één lijn getrokken moet worden voor heel Nederland over het verbieden van telefoons op scholen.

Wat is het argument in deze tekst?

1. Verbod telefoon zorgt voor extra lestijd.
2. Verbod telefoon zorgt ervoor dat docenten niet te hoeven soebatten.
3. Er staan geen argumenten in deze tekst.

Wat is het argument in de alinea 'Extra lestijd"? Schrijf de zin over en vertel of het een positief of negatief argument is.

Wat is het argument in de alinea "Weerstand"? Schrijf de zin over en vertel of het een positief of negatief argument is.

Werkmoment

10 minuten in stilte

MAKEN: 5.3. opdracht A + B

brein-boek-baas/buur

Klaar? opdracht C

Iedereen klaar: nakijkcaroussel

Werkmoment 2: in stilte

Afmaken 5.3.

opdracht C:  Tekst

Daarna de voortgangstoets maken. 

(basis = opdracht D / kader = opdracht E)

Klaar? Nakijken!

Klaar? Bezig met filmverslag (1 februari inleveren)