Les 29 | Leesvaardigheid, herhaling

Welkom, H3L!
Les 29 | Leesvaardigheid (herhaling)
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom, H3L!
Les 29 | Leesvaardigheid (herhaling)

Slide 1 - Tekstslide

Deze week
  • Maandag: leesvaardigheid, herhaling 
  • Dinsdag: leesvaardigheid hoofdstuk 3

Slide 2 - Tekstslide

Pak je leesboek erbij en ga rustig lezen!

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog?

Slide 4 - Tekstslide

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
stelling-argument
structuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossings-
structuur
verklarings-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
onderwerp

inleiding:
probleem
inleiding:
bepaald
verschijnsel
inleiding:
vraag
of 
stelling

Slide 5 - Sleepvraag

Sleepvraag: 
Sleep de juiste kern naar de juiste tekststructuur
stelling-argument
structuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossings-
structuur
verklarings-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
middenstuk: kenmerken, voorbeelden, verklaringen, oorzaken
middenstuk: voor- en nadelen
middenstuk: gevolgen, oorzaken, oplossingen
middenstuk: verschillende aspecten
middenstuk: argumenten, tegenargumenten 

Slide 6 - Sleepvraag

Sleepvraag: 
Sleep het slot naar de juiste tekststructuur
stelling-argument
structuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossings-
structuur
verklarings-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
slot: samenvatting
slot: de beste oplossing
slot: herhaling stelling of beantwoorden vraag
slot: samenvatting of conclusie
slot: afweging en conclusie

Slide 7 - Sleepvraag

Argumentatie
Iemand overtuigen van standpunt/mening
Je moet je standpunt onderbouwen met argumenten. 


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld argumentatie
Standpunt: ik wil pizza bestellen bij de pizzakoerier. 
Argument: ik heb honger en heb geen zin om te koken.

Slide 10 - Tekstslide

Feitelijke en waarderende argumenten
Standpunt: ik wil pizza bestellen bij de pizzakoerier, in plaats van zelf te bakken. 
Argument: bestellen is veel minder werk.

Feitelijk argument, kun je controleren, is waar of niet waar.

Slide 11 - Tekstslide

Feitelijke en waarderende argumenten
Standpunt: ik wil zelf pizza maken in plaats van te bestellen.
Argument: zelfgemaakte pizza's vind ik lekkerder.

Waarderend argument, is een mening, kun je niet controleren.

Slide 12 - Tekstslide

Argument en standpunt vinden
Standpunt: ik vind..., volgens hem ..., zij denkt dat ..., de auteur is van mening dat... , onze conclusie is ..., dus ..., daarom ..., kortom ...

Argument: dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is, want

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Opdracht 1 (pagina 79)
Noteer van elke argumentatie het standpunt (S) en het argument (A). Geef aan of het een feitelijk of waarderend argument is. 


Slide 14 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Standpunt: ik wil pizza bestellen bij de pizzakoerier, in plaats van zelf te bakken.
Argument: bestellen is veel minder werk.

Enkelvoudige argumentatie, er wordt maar één argument gegeven

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie
Standpunt: ik wil pizza bestellen bij de pizzakoerier, in plaats van zelf te bakken.
Argument: bestellen is veel minder werk en de pizza van de pizzeria is lekkerder.

Nevenschikkende argumentatie, er zijn meerdere losse argumenten.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Standpunt: ik wil pizza bestellen bij de pizzakoerier, in plaats van zelf te bakken.
Argument: de pizza van de pizzeria is lekkerder, want die doen extra kaas in de korst.

Onderschikkende argumentatie, er zijn meerdere argumenten, maar één argument ondersteunt het andere.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
Opdracht 2 (pagina 79)
Lees de argumentaties en zoek er de juiste blokjesschema's bij (pagina 80)


Slide 21 - Tekstslide

Afronding
Schrijf op:
Wat heb je geleerd? 
Hoe kun je wat je geleerd hebt nuttig gebruiken in het dagelijks leven? 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Tegenargumenten en weerlegging
Argument
Tegenargument 
Weerlegging


Let op: signaalwoorden

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide