toetsje grammatica 2A

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Klassenregels

Je hebt een actieve werkhouding en je zorgt dat je huiswerk in orde is.
Je hebt altijd je leesboek en leerwerkboek mee.
Je eet en drinkt niet tijdens de les.
Je mobiel is uit het zicht, anders wordt deze ingenomen.
De Ipad ligt plat op tafel, tenzij aangegeven wordt dat er mee wordt gewerkt.
Je bent respectvol naar de docent en naar elkaar.

Slide 2 - Tekstslide

Doel herhalen persoonsvorm, zinsdelen
ww.gezegde met wederkerend voornaamwoord, onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Lesopzet:
voorlezen
toetsje grammatica
starten spelling

Slide 4 - Tekstslide

Ik heb een mooie hond.
persoonsvorm (pv)?
A
Ik
B
heb
C
mooie
D
hond

Slide 5 - Quizvraag

Haar naam is Birei.
pv?
A
Haar
B
naam
C
is
D
Birei

Slide 6 - Quizvraag

Ze is drie jaar oud.
pv=
A
Ze
B
is
C
drie jaar
D
oud

Slide 7 - Quizvraag

We hebben haar bij een fokker in Lansmeer gekocht.
pv=
A
We
B
hebben
C
een fokker
D
Lansmeer

Slide 8 - Quizvraag

Ze is een Japanse Akita.
pv=
A
Ze
B
is
C
een
D
Japanse Akita

Slide 9 - Quizvraag

Spelen vindt ze erg leuk.
pv=
A
Spelen
B
vindt
C
ze
D
erg leuk

Slide 10 - Quizvraag

Ze komt uit een nest met zeven puppy's.
pv=

A
Ze
B
komt
C
uit een nest
D
met zeven puppies

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin is goed in zinsdelen verdeeld?
A
Ze/ komt/ uit een nest met zeven puppy's.
B
Ze komt/ uit een nest met zeven puppy's.
C
Ze komt/ uit een nest/ met zeven puppy's.
D
Ze komt uit een nest/met zeven puppy's.

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is goed in zinsdelen verdeeld?
A
Ze/ is /erg /gegroeid.
B
Ze is/ erg/ gegroeid.
C
Ze is erg/ gegroeid.
D
Ze/ is/ erg gegroeid.

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde=alle werkwoorden in de zin.
Mijn moeder heeft voor de visite een cake gebakken.
A
Mijn moeder
B
heeft
C
heeft gebakken
D
een cake

Slide 14 - Quizvraag

De heksen toveren de prins om in een kikker.
ww.gezegde=
A
De heksen
B
toveren
C
toveren de prins
D
in een kikker

Slide 15 - Quizvraag

Heeft Tom die kartonnen doos hier neergezet?
ww.gez.=
A
Heeft
B
Heeft neergezet
C
die kartonnen
D
doos

Slide 16 - Quizvraag

Mijn broertje ruimt nooit zijn spullen op.
ww. gez.
A
Mijn broertje
B
ruimt
C
ruimt zijn spullen op
D
ruimt op

Slide 17 - Quizvraag

Nieuw werkwoordelijk gezegde:
splitsbaar werkwoord: bijvoorbeeld ruimt op
te: hij beloofde zijn huis werk te doen: beloofde te doen
aan het: hij was aan het schaken: was aan het schaken
zich: hij waste zich onder de douche: waste zich

Slide 18 - Tekstslide

Ze schaamt zich niet voor de rommel.
ww. gez.
A
schaamt
B
schaamt zich
C
ze

Slide 19 - Quizvraag

Hij gedraagt zich niet.
ww. gez.
A
Hij
B
gedraagt
C
gedraagt zich

Slide 20 - Quizvraag

Hij is in het bos aan het wandelen met de hond.
ww. gez.
A
is wandelen
B
hij
C
is aan het wandelen
D
met de hond

Slide 21 - Quizvraag

Hij loopt te lanterfanten.
ww. gez.
A
Hij
B
loopt
C
loopt lanterfanten
D
loopt te lanterfanten

Slide 22 - Quizvraag

Hij is aan het twijfelen over zijn studie.
A
Hij
B
is twijfelen
C
ia aan het twijfelen

Slide 23 - Quizvraag

Onderwerp= wie of wat + gezegde (werkwoorden)

Slide 24 - Tekstslide

Ik speel klarinet en saxofoon.
Onderwerp=
A
Ik
B
speel
C
klarinet
D
saxofoon

Slide 25 - Quizvraag

Vroeger heb ik gevoetbald en paardgereden.
Onderwerp=
A
Vroeger
B
heb
C
ik
D
gevoetbald en paardgereden

Slide 26 - Quizvraag

Mijn lievelingspaard heette Pablo.
Onderwerp=
A
Mijn
B
lievelingspaard
C
Mijn lievelingspaard
D
Pablo

Slide 27 - Quizvraag

Mijn favoriete voetbalclubs zijn Ajax en Bayern München.
Ond.=
A
Mijn favoriete voetbalclubs
B
zijn
C
Ajax
D
Bayern München

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Link

De bakker heeft de broden alsnog kunnen verkopen.
lijdend voorwerp:
A
De bakker
B
heeft
C
de broden
D
kunnen verkopen

Slide 30 - Quizvraag

Tijdens de ouderavond krijgen alle ouders koffie of thee.
lijdend voorwerp=
A
Tijdens de ouderavond
B
krijgen
C
alle ouders
D
koffie of thee

Slide 31 - Quizvraag

Sinds wanneer heeft elke voetballer een nieuw t-shirt?
Lijdend voorwerp=
A
Sinds wanneer
B
heeft
C
elke voetballer
D
een nieuw t-shirt

Slide 32 - Quizvraag

In de zomer heeft mijn tante een opblaaszwembadje gekocht.
lijdend voorwerp=
A
In de zomer
B
heeft
C
mijn tante
D
een opblaaszwembadje

Slide 33 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 34 - Tekstslide

Huiswerk
Doornemen theorie
Spelling paragraaf 1.8 op Ipad tot en met opgave 8

Slide 35 - Tekstslide