NOVA H8 toets 2MH

Proefwerk hoofdstuk 8

GELUID
formatieve toets
2MH
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Proefwerk hoofdstuk 8

GELUID
formatieve toets
2MH

Slide 1 - Tekstslide

De eenheid van snelheid noemen we in woorden (dus voluit):

Slide 2 - Open vraag

Leg het verschil uit tussen directe en indirecte gehoorbeschadiging.

Slide 3 - Open vraag

Sleep de materialen naar de goede plek.
worden
aangetrokken
worden niet aangetrokken
aluminium
ijzer
nikkel
plastic
koper

Slide 4 - Sleepvraag

In het figuur zie je een doorsnede van een
luidspreker. Je kunt de afbeelding vergroten door
er op te tikken.
Hoe heet het met ‘1’ aangegeven onderdeel?

Slide 5 - Open vraag

Leg uit wat je doet met de lucht als je praat.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Je ziet 2 trillingen.Sleep alle begrippen naar de juiste trilling.
hoge frequentie
lage frequentie
hoge toon
lage toon

Slide 8 - Sleepvraag

Als je geluid hoort, wordt dat geluid ergens door geproduceerd. Hieronder staat een aantal ‘geluidsproducenten’. Welke geluidsbron hoort bij welke ‘geluidsproducent’?  Zet de geluidsproducent achter de geluidsbron.

viool

je stem

drumstel

hobo

luidspreker

stembanden
riet
vel

snaren

conus

Slide 9 - Sleepvraag

De ___________________ is de geluidssterkte waarbij je het geluid nog net hoort.
Sleep het juiste woord naar de open plek in de zin:
gehoordrempel
pijngrens

Slide 10 - Sleepvraag

De snelheid van geluid verschilt van stof tot stof.
Kies de aanvulling die correct is.
De snelheid van geluid door lucht is ongeveer …
A
340 kilometer per uur
B
340 meter per seconde
C
3400 kilometer per uur
D
3400 meter per seconde

Slide 11 - Quizvraag

In de ruimte tussen de sterren kun je geen geluid horen.
Hoe komt dat?

A
Er is daar een te hoge druk
B
Er is daar geen licht
C
Er is daar geen tussenstof.
D
Er is daar geen zwaartekracht

Slide 12 - Quizvraag

Geluid kan zich alleen verplaatsen door een tussenstof
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

De geluidssnelheid is voor iedere tussenstof hetzelfde
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

140 dB noem je de pijngrens
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Met een decibelmeter kun je de geluidssterkte meten
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

De geluidssterkte geef je aan in Hertz
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Als de frequentie groter wordt, wordt de trillingstijd ook groter
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Een luidspreker maakt geluid.
De conus beweegt hierbij 0,8 mm op en neer.
Als de uitslag wordt verkleind tot 0,5 mm geeft de luidspreker een lagere toon
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Geluid bestaat uit geluidsgolven.
Kies de aanvulling die correct is.
Geluidsgolven kun je zichtbaar maken met een …
A
toongenerator
B
oscilloscoop
C
periscoop
D
audiogram

Slide 20 - Quizvraag

Een geluidstrilling heeft een bepaalde frequentie.
Welke eenheid gebruik je voor de frequentie?
A
dB
B
Hz
C
mm
D
m/s

Slide 21 - Quizvraag

De toonhoogte van een geluid kan verschillen.
Welke bewering is waar?
A
De toonhoogte van een geluid hangt af van de frequentie van de trilling.
B
De toonhoogte van een geluid hangt af van de amplitude van de trilling
C
De sterkte van een geluid hangt af van de frequentie van de trilling.
D
De sterkte van een geluid hangt af van de trillingstijd van de trilling.

Slide 22 - Quizvraag

Hermke slaat een stemvork aan die een toon gaat produceren.
Deze toon wordt steeds zachter.
Welke bewering is juist?
A
De amplitude blijft even groot en de frequentie neemt af
B
De amplitude en de frequentie blijven allebei even groot
C
De amplitude en de frequentie nemen allebei af.
D
De frequentie blijft even groot en de amplitude neemt af.

Slide 23 - Quizvraag

Op een oscilloscoop heb je een zuivere toon weergegeven.
Welke bewering is waar?
A
Als de amplitude groter wordt, wordt de toon hoger
B
Als de frequentie groter wordt, wordt de geluidssterkte groter
C
Als de trillingstijd groter wordt, wordt de toon hoger.
D
Als de amplitude groter wordt, wordt de geluidssterkte groter

Slide 24 - Quizvraag

Wat bedoelen we met de gehoordrempel?
A
De sterkte van het zachtste geluid dat we kunnen horen.
B
Een weerstand die het geluid moet overwinnen om verder te gaan.
C
Iemand die bang is voor geluid
D
Een drempel die geluid maakt, zodat je er niet over valt.

Slide 25 - Quizvraag

De geluidssterkte geef je aan met
A
decibel
B
Hertz

Slide 26 - Quizvraag

Leg uit wat een klankkast doet bij een gitaar.

Slide 27 - Open vraag

Noem 4 manieren om geluidshinder van een snelweg te beperken

Slide 28 - Open vraag

Een violist wil de snaar met de hoogste frequentie iets hoger stemmen.
Hoe doet hij dat?

A
Hij doet dat door de snaar dikker te maken.
B
Hij doet dat door de snaar dunner te maken.
C
Hij doet dat door de snaar langer te maken.
D
Hij doet dat door de snaar strakker te maken

Slide 29 - Quizvraag

In de ruimte tussen de sterren kun je geen geluid horen.
Hoe komt dat?
A
Er is daar een te hoge druk.
B
Er is daar geen licht.
C
Er is daar geen tussenstof.
D
Er is daar geen zwaartekracht.

Slide 30 - Quizvraag

Hermke slaat een stemvork aan, die daardoor een toon gaat produceren. Deze toon wordt steeds zachter.
Welke van de volgende beweringen is juist?
A
De amplitude blijft even groot en de frequentie neemt af.
B
De amplitude en de frequentie blijven allebei even groot.
C
De amplitude en de frequentie nemen allebei af.
D
De amplitude neemt af en de frequentie blijft even groot

Slide 31 - Quizvraag

Een trillende gitaarsnaar voert in een halve minuut 6000 trillingen uit.
Bereken de frequentie van deze trillingen.

Slide 32 - Open vraag

Er wordt een nieuwe snelweg aangelegd. Deze komt vlak langs een woonwijk. De bewoners zijn bang voor geluidsoverlast. De overheid belooft hen echter dat er alles aan wordt gedaan om de geluidsoverlast te verminderen.
Welke maatregelen kan de overheid nemen om de geluidsoverlast voor de woonwijk te beperken? Noem één maatregel waarbij de overlast aan de bron wordt aangepakt en één maatregel die de overlast op een andere manier tegengaat.

Slide 33 - Open vraag