22-23 Les 1 Kwaliteit lj3


Draagt zorg voor kwaliteit
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
KwaliteitMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les


Draagt zorg voor kwaliteit

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kwaliteit van voeding,
voor iedereen anders,
wat betekent het voor jou?
(als klant, bedrijf etc.)

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Het vak kwaliteit.....
Geeft je handvaten die je kunt toepassen tijdens de schoolonderneming en van belang zijn in de beroepspraktijk

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kwaliteit als examenonderdeel
- Je voert werkzaamheden uit volgens de geldende kwaliteitseisen.
- Je werkt nauwkeurig en volgens protocol en richtlijnen.
- Je beoordeelt de kwaliteit van het product op basis van product kenmerken en aansluiting bij de wensen van de klant.
- Je hebt kennis van de kenmerken en (chemische) eigenschappen van voedsel.
- Je hebt kennis van kwaliteitseisen die aan voedsel gesteld worden.
- Je kan meetwaarden beoordelen
- Je hebt kennis van voedselveiligheid.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kwaliteit als examenonderdeel
Dus zowel kennis over:

- Klantenwensen
- Grondstoffen - en hulpstoffen en hun functie
- Effect op het menselijk lichaam
- Voedselveiligheid (factoren van je product die dit beïnvloeden)

Als het in de praktijk brengen en uitvoeren van al deze aspecten

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar willen jullie nog
over leren?
Herhalen?
Extra uitleg over?

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Weekplanning
  1. Consumentenonderzoek - opbouw, vraagstelling
  2. Registratieformulieren - norm, tolerantie, track&trace
  3. Microbiologie - basiskennis micro-organismen
  4. Microbiologie - basiskennis in de praktijk
  5. Fysisch/chemische controles - uitvoering en verwerking
  6. Onderzoek schema opstellen (microbiologisch/fysisch/chemisch)

Periode 2: Gezondheidsaspecten/gezondheidseffecten + .......

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt een consumentenonderzoek opstellen op de wensen van de consument de meten
  2. Je beoordeelt de kwaliteit van het product op basis van product kenmerken en aansluiting bij de wensen van de klant
  3. Je kunt aan de hand van de uitslagen van een consumentenonderzoek verbeteringen doorvoeren aan het product
  4. Jij kunt de betrouwbaarheid van je onderzoek beoordelen en verantwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soort vragen
Open vragen
Gesloten vragen
  • Meerkeuze vragen
  • Ja-nee vragen
  • Schaalvragen 
  • Likert-schaal vragen
  • Matrixvragen
Demografische vragen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meerkeuzevragen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ja-nee vragen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schaalvragen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Likert-schaal vragen

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Matrix vragen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vormgeving enquête
  • Inleiding
  • In een trechter vorm vragen stellen: Eerst algemene vragen,  -> specifiek vragen
  • Gevoelige vragen aan het einde
  • Achtergrondvragen als allerlaatste (geslacht, leeftijd etc.)
  • Ruimte voor opmerkingen en/of suggesties van de respondent
  • Ten slotte: Bedank de respondent

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding enquête

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enquête
  • Logische opbouw & boeiend
  • Stel geen suggestieve vragen maar neutrale vraagstelling (objectief);
  • Geen aannemens; 
  • Ben zo specifiek en concreet mogelijk;
  • Stel geen twee vragen in één vraag;
  • Maak de enquête niet te lang -> houd de respondent wakker;
  • 'Need to know' en geen 'nice to know' ;
  • Niet te vaak om toelichting vragen.
  • Voorkom moeilijk taalgebruik
  • Beperk open vragen (verwerking hiervan kost veel tijd)
Voorkom fouten: doe een proef- enquête,

Slide 18 - Tekstslide

  • Vragen die bij elkaar horen, horen bij elkaar te staan (logisch)
  • De volgorde moet zo zijn, dat het geen irritatie opwekt bij de respondent (trechtertechniek / Funneling)
  • De gestelde vragen moeten binnen het kader van de probleemstelling strikt noodzakelijk zijn (need to know). Het opnemen van (nice to know) is het verkeerde uitgangspunt.

Veelgemaakte fouten
  • Niet aan de analyse denken, voordat aan de enquête gestart wordt;
  • Slechte vraagstelling;
  • Spelfouten;
  • Geen optie: NVT of anders namelijk:.....;
  • Onduidelijke vragen of schaalindeling;

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Wat vind je van het uiterlijk en de smaak van dit product?"
De bovenstaande vraag is:
A
Duidelijk
B
Niet duidelijk, niet onduidelijk
C
Onduidelijk
D
Weet ik niet

Slide 20 - Quizvraag

Dit is geen goede vraag omdat er eigenlijk 2 vragen in 1 vraag worden gesteld namelijk: wat vindt je van de smaak van het product? en wat vind je van het uiterlijk van dit product?
"Wat is uw leeftijd?"
Wat zou je aan deze vraag kunnen verbeteren?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kan je de volgende vraag verbeteren?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het woord 'vaak' kan voor iedereen een andere betekenis hebben. 

  • Specificeer je antwoorden!

Slide 24 - Tekstslide

Voor de ene respondent heeft 'vaak' een andere betekenis dan voor een andere. Ik vind 2 keer per week misschien vaak, terwijl jij 4 keer per week vaak vindt. Specificeer daarom de antwoorden waar mogelijk.
Checklist enquête
Op de ELO staat een kleine checklist/handleiding voor het maken van een enquête, deze kan je gebruiken bij het maken/verbeteren van je enquête.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Resultaten
  • De resultaten per vraag.
Hierin laat je per vraag 1 grafiek zien (staafdiagram/cirkeldiagram etc.).

  • Daarnaast beschrijf je kort per grafiek wat er in de grafiek te zien valt, zodat iedereen begrijpt wat er met de grafiek bedoeld wordt. 

  • Geef elk figuur een nummer, dit kan je doen via "bijschrift invoegen". En verwijs in de tekst naar het figuur.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld resultaten 
Hierbij benoem je ook dat dit niet voldoet aan de eisen van de opdracht (schijf van 5) en dat daarna het bruine broodje het meest gekozen is welke wel voldoet aan de schijf van 5.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conclusie
  • Een korte samenvatting van de resultaten.
  • Geef antwoord op het doel voor dit onderzoek

Wat kan je nu precies met de resultaten die uit het onderzoek komen?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld conclusie

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het woord 'betrouwbaarheid'?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens het verwerken van mijn consumentenonderzoek heb ik gelet op de betrouwbaarheid van de resultaten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kwantitatief onderzoek

  • Gebaseerd op feiten
  • Vaak uitgedrukt in cijfers


Van deze data kunnen grafieken en tabellen gemaakt worden. 

Kwalitatief onderzoek

  • Zijn vaak beschrijvingen van interpretaties, ervaringen en betekenissen.
  • Vaak uitgedrukt in woorden

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk onderzoek is het meest betrouwbaar?
A
Kwantitatief onderzoek
B
Kwalitatief onderzoek

Slide 33 - Quizvraag

Bij kwantitatief onderzoek staan de vragen en de antwoordmogelijkheden vast. Respondenten moeten bijvoorbeeld kiezen uit de antwoordopties ‘mee eens’ en ‘niet mee eens’. Onderzoekers kunnen die antwoorden maar op één manier interpreteren.

Dat is heel anders bij kwalitatief onderzoek. Daarbij staan de vragen (meestal) niet vast en mogen respondenten antwoorden zoals zij zelf willen. De onderzoeker speelt een actievere rol, hij ondervraagt de respondenten en analyseert de antwoorden na afloop. Maar één antwoord in kwalitatief onderzoek kun je natuurlijk op verschillende manieren interpreteren.
Kortom, kwalitatief onderzoek is in de regel subjectiever dan kwantitatief onderzoek. Dit betekent niet dat kwalitatief onderzoek onbetrouwbaar is.
Kwaliteit van het onderzoek


Afhankelijk van: 
  • Betrouwbaarheid;
  • Validiteit.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betrouwbaarheid
  • Wordt er elke keer hetzelfde gemeten? 
Het is van belang dat de uitkomsten hetzelfde zijn als de meting of het gehele onderzoek op exact dezelfde wijze nog een keer wordt uitgevoerd. 

Voorbeeld: 
Ook al is de weegschaal verkeerd afgesteld; als een pak suiker met een constant gewicht twee keer achter elkaar op de weegschaal wordt geplaatst, zou de weegschaal twee keer hetzelfde gewicht moeten laten zien. Anders is de weegschaal niet betrouwbaar.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Validiteit
  • Wordt er daadwerkelijk gemeten wat je wilt meten? 
  • Kloppen de resultaten van het onderzoek met de werkelijkheid? 

Voorbeeld: 
Je kunt het gewicht meten van een pak suiker met een weegschaal (het instrument), maar als de weegschaal verkeerd is afgesteld dan is het resultaat van de weging niet juist en dus niet valide.



Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Casus 1
Een student wil weten hoe lekker het broodje is dat hij heeft geproduceerd. Hij benadert daarom op een drukke zaterdagmiddag in een supermarkt een aantal respondenten met de vraag of ze het broodje willen proeven en of het lekker is. De vraag leidt elke keer tot volgende antwoord: "Ja, het is wel lekker."

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onderzoek uit casus 1 is:
A
Betrouwbaar en valide
B
Betrouwbaar maar niet valide
C
Niet valide en niet betrouwbaar
D
Wel valide maar niet betrouwbaar

Slide 39 - Quizvraag

De respondenten hebben slechts sociaal wenselijke antwoorden gegeven toen hun op de man af werd gevraagd of zij het broodje lekker vonden. De kans is groot dat de enquête, wanneer ze werd herhaald, opnieuw tot dezelfde resultaten zou leiden; in die zin is het een betrouwbaar instrument. Maar het onderzoek is niet valide, omdat het geen antwoord geeft op de gestelde onderzoeksvraag.
Casus 2
Tijdens het practicum vlees wordt droge worst gemaakt. De studenten meten van de droge worst het gewicht voor het drogen. Er wordt gebruik gemaakt van vijf oude weegschalen, die een afwijking hebben tot 1,0 kilogram gemiddeld. 

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onderzoek uit casus 2 is:
A
Betrouwbaar en valide
B
Betrouwbaar maar niet valide
C
Niet valide en niet betrouwbaar
D
Wel valide maar niet betrouwbaar

Slide 41 - Quizvraag

De respondenten hebben slechts sociaal wenselijke antwoorden gegeven toen hun op de man af werd gevraagd of zij het broodje lekker vonden. De kans is groot dat de enquête, wanneer ze werd herhaald, opnieuw tot dezelfde resultaten zou leiden; in die zin is het een betrouwbaar instrument. Maar het onderzoek is niet valide, omdat het geen antwoord geeft op de gestelde onderzoeksvraag.

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies