1 - Werkstuk stekker en fitting

Leidingen in huis
In ieder huis lopen veel leidingen, bijvoorbeeld voor:
elektriciteit, drinkwater, aardgas, data (internet), CAI (televisie)
Deze leidingen komen in de meterkast het huis binnen.
In deze kast zitten verschillende meters.
In huis lopen ook nog leidingen voor het afvoeren van afvalwater van de wc, douche, keuken en wasmachine. Dit zijn rioleringsleidingen.
Je ziet bijna niks van al deze leidingen, omdat de leidingen door het plafond, de muren en onder de vloeren lopen.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leidingen in huis
In ieder huis lopen veel leidingen, bijvoorbeeld voor:
elektriciteit, drinkwater, aardgas, data (internet), CAI (televisie)
Deze leidingen komen in de meterkast het huis binnen.
In deze kast zitten verschillende meters.
In huis lopen ook nog leidingen voor het afvoeren van afvalwater van de wc, douche, keuken en wasmachine. Dit zijn rioleringsleidingen.
Je ziet bijna niks van al deze leidingen, omdat de leidingen door het plafond, de muren en onder de vloeren lopen.

Slide 1 - Tekstslide

Noem 3 apparaten op je kamer die op elektriciteit werken.

Slide 2 - Open vraag

Welke van deze apparaten gebruikt het meeste stroom? Leg ook uit waarom jij dat weet.

Slide 3 - Open vraag

In de meterkast komen aardgas, drinkwater, elektriciteit, data en CAI in huis. In de meterkast vind je verschillende soorten meters. Voor wie zijn die meters?

Slide 4 - Open vraag

In de meterkast zit ook een zekeringen (stoppenkast). Waarvoor zijn deze zekeringen?

Slide 5 - Open vraag

Bekijk de afbeelding van de meterkast. Geef de juiste benaming aan bij het juiste cijfer.
Gasmeter
Watermeter
Zekeringen
Elektriciteitsmeter

Slide 6 - Sleepvraag

Werkstuk stekker en fitting

Slide 7 - Tekstslide

Wat ga je doen.
Je gaat je een stekker en fitting aan een snoer zetten.
Sla geen stappen over.
Werk veilig en netjes!

Slide 8 - Tekstslide

  • Strip 30 mm mantel van beide uiteinden van het elektriciteitssnoer
  • Strip 20 mm van de bruine (kan ook zwart zijn) en blauwe draad.

Slide 9 - Tekstslide

  • Vertin de uiteinden (met een soldeerbout en soldeertin)

Slide 10 - Tekstslide

  • Demonteer de fitting
  • Haal het elektriciteitssnoer door het huis van de fitting.
  • Zet de bruine/zwarte en blauwe draad vast in de fitting. Gebruik hiervoor een elektriciteitsschroevendraaier.
  • Laat de fitting open, zodat je docent je werk straks kan zien!
Fitting monteren

Slide 11 - Tekstslide

Maak de bruine/zwarte en blauwe draad vast in de stekker:
Prik de uiteinden in de stekker.

Steek de uiteinden in ieder in een stekker pootje en schroef ze vast met een elektriciteitsschroevendraaier.

Zet het snoer vast door de trekontlasting vast te schroeven.

Laat de stekker open, zodat je docent je werk straks kan zien!

Stekker monteren

Slide 12 - Tekstslide

Syllabus criteria
1.1.00ABCD: Je herkent de werkwijze en het gebruik van hulpmiddelenen materialen om tot de oplossing van een technisch probleem te komen. zie 1.1.1; Dit geld voor het maken van alle opdrachten
2.1.00ABCD: Je benoemt de correcte benaming van bepaalde traditionele en nieuwe materialen, gereedschappen en bewerkingen. zie 2.1.1; Dit geld voor het maken van alle opdrachten
2.2.00A: Je benoemt de correcte benaming van bepaalde traditionele en nieuwe materialen, gereedschappen en bewerkingen.
2.2.00B: Je herkent materiaal-eigenschappen (mechanische, natuurkundige, chemische, technologische) en licht de manier waarop deze materialen worden toegepast toe.
2.2.00CD: Je analyseert en past materiaaleigenschappen (mechanische, natuurkundige, chemische, technologische) toe in verschillende situaties.
2.2.05: voor overige materialen, Glas, steen en alle niet genoemde materialen
2.4.00A: Je herkent de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.00B: Je past toe de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.00C: Je beschrijft de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.00D: Je legt uit de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.11: voor meten (mm)
2.4.21: voor monteren (steeksleutel, schroevedraaiers)
2.4.23: voor platbek-, rondbek-, zijkniptang
2.4.26: voor werkbeschrijving lezen
2.4.27: voor werktekening lezen (mm)
3.1.00A: Je benoemt vormen van energietransport en geeft daarvan voorbeelden, vormen van energietransport en geeft daarvan voorbeelden.
3.1.00B: Je licht vormen van energietransport toe en geeft daarvan voorbeelden. vormen van energietransport en geeft daarvan voorbeelden.
3.1.00C: Je beschrijft vormen van energietransport toe en geeft daarvan voorbeelden. vormen van energietransport en geeft daarvan voorbeelden.
3.1.00D: Je legt uit vormen van energietransport en geeft daarvan voorbeelden. vormen van energietransport en geeft daarvan voorbeelden.
4.1.00CD: Je analyseert input, output en proces van een gegeven systeem.
4.2.00B: Je herkent het begrip deelsysteem als onderdeel van een systeem.
4.2.00CD: Je beschrijft het begrip deelsysteem toe als onderdeel van een systeem.
4.3.00A: Je benoemt verschillende typen functies van artefacten. "Een technisch artefact is een door mensen ontworpen en/of gemaakt fysisch object met een technische functie en een gebruiksplan. "
4.3.00B: Je benoemt verschillende typen functies.
4.3.00C: Je herkent verschillende typen functies en past deze toe in concrete situaties.
4.4.00CD: Je beschrijft de manier waarop eigenschappen van licht en geluid (b.v. frequentie en amplitude) gebruikt worden bij informatieoverdracht en past deze kennis toe bij het verklaren van de werking van een communicatiesysteem.
4.5.00B: Je herkent bij een technisch systeem feedbackmechanismen (minimaal bij de voorbeelden van thermostaat en toilet).
4.5.00CD: Je beschrijft bij een technisch systeem feedbackmechanismen (minimaal bij de voorbeelden van thermostaat en toilet en een terugkoppeling in een elektrisch circuit).
4.6.00AB: Je bepaalt de afmetingen, Meten en regelen
4.6.00CD: Je bepaalt de afmetingen, Je beschrijft de kenmerken van een geautomatiseerd systeem (meet- en regeltechniek).
4.7.00B: Je benoemt het verschil tussen functie en werking bij een technisch systeem.
4.7.00CD: Je benoemt het verschil tussen functie en werking bij een technisch systeem.
5.1.00AB: Je benoemt belangrijke technologische ontwikkelingen op het gebied van transport, communicatie, productie, bebouwde omgeving en gezondheidszorg.
5.1.00C: Je beschrijft belangrijke technologische ontwikkelingen op het gebied van transport, communicatie, productie, bebouwde omgeving en gezondheidszorg.
5.1.00D: Je beschrijft de betekenis van de begrippen informatie, data, code(ring), signaal, medium (kanaal), analoog en digitaal en benoemt deze in een gegeven communicatiesysteem.
5.2.00AB: Je herkent toepassingsgebieden van techniek in verschillende beroepen, zowel in technische als in niet-technische beroepen.
5.2.00CD: Je beschrijft toepassingsgebieden van techniek in verschillende beroepen, zowel in technische als in niet-technische beroepen.
5.3.00B: Je beschrijft bepaalde normen t.a.v. gezondheid, milieu en arbeidsomstandigheden.
5.3.00CD: Je analyseert bepaalde normen t.a.v. gezondheid, milieu en arbeidsomstandigheden en beoordeelt deze in een situatie.
5.4.00A: Je herkent hoe technische vindingen van invloed zijn op maatschappelijke ontwikkelingen en geeft daar voorbeelden van.
5.4.00B: Je benoemt hoe technische vindingen van invloed zijn op maatschappelijke ontwikkelingen en geeft daar voorbeelden van.
5.4.00CD: Je beschrijft hoe technische vindingen van invloed zijn op maatschappelijke ontwikkelingen en visa versa, en beschrijft daar voorbeelden van.
5.5.00CD: Je beschrijft hoe de technologie zich ontwikkeld heeft in de fasen van ambachtelijke techniek via industriële techniek (massaproductie), informatietechniek naar bio- en nano- en duurzame technologieën en geeft voorbeelden uit de verschillende fasen.

Slide 13 - Tekstslide