KGT H6 voorbereiding toets

Presentatie voorbereiden
Ik weet wat ik moet leren voor de toets
Herhaling alle theorie H6
Nederlands
22-6
Zorgen dat alle onderdelen gemaakt zijn: Lezen, Woordenschat, Taalverzorging
Alles nakijken.
Hebben we alle doelen behaald?
Heb ik nog vragen over de theorie?
Leren voor de toets --> komende vrijdag 25-6
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Presentatie voorbereiden
Ik weet wat ik moet leren voor de toets
Herhaling alle theorie H6
Nederlands
22-6
Zorgen dat alle onderdelen gemaakt zijn: Lezen, Woordenschat, Taalverzorging
Alles nakijken.
Hebben we alle doelen behaald?
Heb ik nog vragen over de theorie?
Leren voor de toets --> komende vrijdag 25-6

Slide 1 - Tekstslide

Welke onderdelen kom je in een tekst allemaal tegen?

Titel
Tussenkopjes
Alinea's
Inleiding
Middenstuk
Slot

Slide 2 - Tekstslide

Nieuwe theorie:
Plaatjes bij een tekst

Soms zet de schrijver een plaatje bij een tekst. 
Dit doet hij om verschillende redenen.

Daar ga je vandaag over leren. 

Slide 3 - Tekstslide

Waarom plaatjes?
1. Extra informatie geven: de lezer begrijpt de tekst beter.
Voorbeeld: een tabel of een foto/tekening

2. Tekst aantrekkelijker maken: je aandacht wordt getrokken.
Voorbeeld: een plaatje over het onderwerp/thema

Slide 4 - Tekstslide

Nieuwe theorie (1)
'6e woordraadstrategie': gebruik een woordenboek

Kun je de betekenis van een woord niet bedenken met behulp van één van de vijf andere woordraadstrategieën: 
gebruik dan een woordenboek!

--> Pak nu je woordenboek, want dat heb je deze les nodig!


Slide 5 - Tekstslide

Extra theorie
Hoe vind je het juiste woord in een woordenboek?

Bij werkwoordsvormen: zoek bij het hele werkwoord

Voorbeeld:          loopt           --> lopen
                                 gevestigd --> vestigen



Slide 6 - Tekstslide

Nieuwe theorie (2)
Hoe vind je het juiste woord in een woordenboek?

Bij meervoudsvormen: zoek bij het enkelvoud

Voorbeeld:             schapen   --> schaap
                                    alpaca's     --> alpaca
                                 


Slide 7 - Tekstslide

Nieuwe theorie (3)
Hoe vind je het juiste woord in een woordenboek?

Bij een samenstellingzoek bij een deel van een samenstelling

Voorbeeld:             gezondheidsrisico   --> risico + gezondheid
                                    coronacrisis                --> corona + crisis
                                 


Slide 8 - Tekstslide

Nieuwe theorie (4)
Soms staan bij woorden meerdere betekenissen. Zoek dan de betekenis die bij de tekst past.
                                 
- achteruitgang: het in minder goede
                                    toestand raken
- achteruitgang: uitgang aan de 
                                    achterkant

Slide 9 - Tekstslide

Het voorzetsel
Het voorzetsel kan het volgende aangeven:

  • plaats (aan het water, bij de tram, op de boerderij)
  • tijd (na de fietstocht, tijdens de vakantie, gedurende de reis)
  • reden/oorzaak (door de ziekte, vanwege het verlof)                                       

Slide 10 - Tekstslide

Er zijn ook voorzetsels die een deel vormen van een vaste combinatie, zoals

rekenen op (op iemands hulp rekenen)
met het oog op (met en op zijn voorzetsels)
in verband met (in en met zijn voorzetsels)
naar aanleiding van (naar en van zijn voorzetsels)
in vervolg op (in en op zijn voorzetsels)

Slide 11 - Tekstslide

Hoe herken je het voorzetsel?
Het staat bijna altijd vóór een lidwoord of een voornaamwoord, 

in de trein, in dat pakketje, tussen de rails, over de brug, naast mij, voor hem, naast het huis, achter de school, met de anderen

Slide 12 - Tekstslide

Hoe herken je het voorzetsel? (2)
Het voorzetsel kan ook áchter het zelfstandig naamwoord staan: die kant uit, het park in, de helling op.
Je ziet dat het voorzetsel dan vaak een richting aangeeft.

Het lidwoord kan ook ontbreken: op tafel, in bed, naar Italië, wegens ziekte.


Slide 13 - Tekstslide

Werkwoorden met voorzetsel
Sommige werkwoorden hebben altijd een voorzetsel bij zich in de zin. Je kunt dit niet vervangen. Voorbeelden:

geven aan, bemoeien met, luisteren naar, houden van

Slide 14 - Tekstslide

 VT sterke werkwoorden

Wat zijn sterke werkwoorden?

Hoe maak je de verleden tijd van een sterk ww?

VB: lopen, vallen, worden, schrijven

Slide 15 - Tekstslide

Vragen?

Slide 16 - Tekstslide

Aan het werk:
1. Check of je alle besproken onderdelen hebt gemaakt in je kopie boekje. Zo nee, maak dit af.
2. Ben je klaar, kom dan bij de docent om het werk na te laten kijken. 
3. Ga leren voor je toets! 

Slide 17 - Tekstslide