1. TX2F/3F - WEEK 37 - SCHRIJVEN 1

ZRGVEPL419AK
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  1. Je kent de structuur van een e-mail
  2. Je weet wat informeel en formeel taalgebruik is
  3. Je kunt beschrijven wat je in de inleiding, het middenstuk en het slot schrijft
  4. Je weet waar je op moet letten na afloop van de opdracht

Slide 2 - Tekstslide

Een zakelijke e-mail leren schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

SCHRIJFDOELEN

Slide 4 - Tekstslide

Informeren
  • De schrijver wil je iets leren
  • Een krantenartikel

Slide 5 - Tekstslide

Instructie geven
  • Uitleggen hoe je iets moet doen
  • Gebruiksaanwijzing

Slide 6 - Tekstslide

Overtuigen
  • Iemand overtuigen van je mening
  • Betogende tekst


Slide 7 - Tekstslide

Overhalen
  • De schrijver wil dat je iets doet of koopt
  • Reclametekst

Slide 8 - Tekstslide

Amuseren
  • De lezer vermaken
  • Een boek

Slide 9 - Tekstslide

DOELGROEP

Slide 10 - Tekstslide

Doelgroep
  • Doelgroep is de groep mensen voor wie je een tekst schrijft.
  • Omdat je rekening moet houden voor welke doelgroep je schrijft, moet je een goed beeld hebben van de doelgroep. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is formeel taalgebruik?
  • Formeel taalgebruik is netjes en
     de toon is beleefd.
  • Je spreekt diegene aan met 'u'.

Slide 12 - Tekstslide

Wanneer gebruik je formeel taalgebruik?

  • Als je tegen iemand praat of naar schrijft die ouder is dan jij is of die jij niet goed kent.
  • Bij een tekst over zakelijke dingen. 
  • Bij een volwassene, een vreemde of de koning. 

Slide 13 - Tekstslide

Wat is informeel taalgebruik?
  • Taal waarbij je tegen iemand 'je' zegt 
      of bij de voornaam noemt. 

  • Informeel taalgebruik is wat losser. 


Slide 14 - Tekstslide

Wanneer gebruik je informeel taalgebruik?

  • Als je tegen iemand praat of naar iemand   schrijft en je tekst over alledaagse dingen  gaat.
  • Bij vrienden, bekenden en leeftijdsgenoten.

Slide 15 - Tekstslide

INFORMEEL
(vrienden, familie etc.)

  • Schatje 
  • Lieve 
  • Yo coach 
  • Thnxs 
  • Groetjes, see you 

FORMEEL
(instanties)

  • Geachte 
  • Beste 
  • Gebruik u / uw i.p.v. je of jullie 
  • Dank u wel 
  • Met vriendelijke groet 

Slide 16 - Tekstslide


Stappenplan
schrijven

Slide 17 - Tekstslide

Stap 1: vooraf  bedenken
  • Schrijfdoel: Wat wil ik bereiken?
  • Doelgroep: Voor wie schrijf ik?
  • Onderwerp: Waar gaat het over?
  • Deelvragen: Waar wil ik antwoord op geven/welke onderwerpen wil ik behandelen?


Slide 18 - Tekstslide

Stap 2: voorbereiden
  • Wat weet ik al?
  • Welke informatie moet ik geven ?
  • Wat zijn mijn deelvragen?
  • Hoe kom ik aan die informatie? 

Slide 19 - Tekstslide

Stap 2: voorbereiden

  • Noteer alle informatie.
  • Maak een indeling.
  • Plaats de informatie in de juiste alinea.
  • Kijk of alle deelvragen zijn behandeld.

Slide 20 - Tekstslide

Stap 3: Schrijf de inleiding
  • Hiermee trek je de aandacht van de lezer.
  • Hier benoem je het onderwerp.
  • Je vertelt waarom je de brief schrijft.


  • Let op: na de inleiding volgt er een witregel.


Slide 21 - Tekstslide

Stap 4: Schrijf het middenstuk
  • Werk elke deelvraag uit.
  • Plaats een witregel tussen de alinea's.



  • Let op: na het middenstuk volgt er een witregel.

Slide 22 - Tekstslide

Stap 5: schrijf het slot
  • Sluit de tekst af.
  • Je geeft geen nieuwe informatie meer.
  • Je benoemt je verwachtingen.


  • Let op: na het slot volgt er een witregel.

Slide 23 - Tekstslide

Stap 6: controle
  • Juiste tekstdoel?
  • Taalgebruik afgestemd op doelgroep?
  • Deelvragen uitgewerkt?
  • Juiste indeling?
  • Witregels?

Slide 24 - Tekstslide

Zijn hier vragen over?

Slide 25 - Open vraag

Hoe ziet de layout v/e e-mail eruit?

  1. Van: …………………………..
  2. Aan: …………………………..
  3. Onderwerp: ……………….
  4. Bijlage(n): …………………..


Slide 26 - Tekstslide




Indeling van een e-mail
  1. Aanhef  
  2. Inleiding  
  3. Middenstuk  

  4. Slot  
  5. Afsluiting 
  • Geachte…… of Beste……. 
  • Wie ben je en waarom schrijf je. 
  • Informatie. Boodschap. Vragen. Verwijzing naar bijlagen. 
  • Verwachting. Bedanken.
  • Met vriendelijke groet,
    Je naam

Slide 27 - Tekstslide

Vergeet de komma niet!!!!!!!!!!!!
Vergeet de komma niet!!!!!!!!!!!!
Nieuwe zin met HOOFDLETTER beginnen!!!!!

Slide 28 - Tekstslide


Leestekens

Slide 29 - Tekstslide

Leestekens
  • Punt
    -> aan het einde van een zin.
  • Vraagteken
    -> aan het einde van een vraagzin.
  • Uitroepteken
    -> aan het einde van een uitroep of bevel

Slide 30 - Tekstslide

Leestekens
  • Komma : geeft aan dat je bij het lezen even moet pauzeren.
    -> Tussen twee gezegdes
    -> bij een opsomming
    -> voor voegwoorden

Slide 31 - Tekstslide


Hoofdletters

Slide 32 - Tekstslide

Hoofdletters
in een zin

Een zin begint altijd met een hoofdletter.

Bijvoorbeeld:
Ik ga met Ivo naar Parijs.


Slide 33 - Tekstslide

Hoofdletters 
bij namen

Alle namen worden met een hoofdletter geschreven.
Kijk maar naar je eigen naam!

Bijvoorbeeld:
Ik ga met Ivo naar Parijs.

Slide 34 - Tekstslide

Namen 
Je schrijft altijd de voornaam en achternaam
met een hoofdletter.

Dus:

Anna Mulder - Wesley Smit - Amir Hassan 




Slide 35 - Tekstslide

Tussenvoegsel
Soms staan er nog een of meer woordjes tussen:
de, van, van de, van der
Dit stukje van de naam schrijf je alleen met een
hoofdletter als de naam ermee begint:

Sem de Vries - (meneer) De Vries
Iris van Vliet - (familie) Van Vliet

Slide 36 - Tekstslide

Aardrijkskundige namen

Namen van plaatsen, streken en landen schrijf je ook met een hoofdletter.

Bijvoorbeeld:
Ik ga met Ivo naar Parijs.


Slide 37 - Tekstslide

Aardrijkskundige namen
\
Maar ook bijvoorbeeld voor bergen, rivieren, woestijnen, hemellichamen.

Bijvoorbeeld:
de Pyreneeën, de Schelde, de Sahara, de Poolster



Slide 38 - Tekstslide

Dagen
Feestdagen schrijf je met een hoofdletter
Kerst

Afleidingen van feestdagen niet
eerste kerstdag

Dagen, maanden en seizoenen niet
maandag, januari, zomer

Slide 39 - Tekstslide

Namen van bedrijven, organisaties en merken

Rabobank
 Greenpeece
 Coca-Cola

Uitzonderingen bij sommige organisaties en bedrijven
iPhone, HEMA 

Slide 40 - Tekstslide

WEL hoofdletters

- aan het begin van een zin

- bij namen: Kimberley, Feiya

- bij aardrijkskundige namen: Etten-Leur, Rucphen, Nederland

- bij woorden die afgeleid zijn van namen: Engels, Bredase

- bij straatnamen: Trivium, Stationsstraat, Parklaan

- bij merknamen van producten: Lays, Mercedes, Wicky

- bij namen van bedrijven: Praxis, Xenos, Lidl


Slide 41 - Tekstslide

GEEN hoofdletters

- namen van dagen: vrijdag, maandag, woensdag

- namen van maanden: januari, mei, juli

- namen van seizoenen: lente, zomer, herfst, winter

- namen van windstreken: noorden, zuiden, oosten

- historische periodes: middeleeuwen, renaissance

- afleidingen van feestdagen: oudjaarsavond, paasei

- geloven: christendom, imam, paus, jodendom

Slide 42 - Tekstslide

beste meneer de vries

In de bovenstaande zin moet...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
4 hoofdletters

Slide 43 - Quizvraag

augustus
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 44 - Quizvraag

vaderdag
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 45 - Quizvraag

Hoofdletters: goed of fout?
Zuid-Hollandse
A
goed
B
fout

Slide 46 - Quizvraag

De Kerstmarkt staat van Zondag 15 November in Amsterdam.
A
hoofdletters staan allemaal goed
B
1 fout
C
2 fouten
D
3 fouten

Slide 47 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters goed?
A
Meneer De Vries
B
meneer De Vries
C
meneer de Vries
D
Meneer De vries

Slide 48 - Quizvraag

Met pasen kun je paaseieren in het park in schagen zoeken.
Hoeveel hoofdletters mis je?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 49 - Quizvraag

____ neem ik een glaasje wijn.
A
'S Avonds
B
'S avonds
C
's Avonds
D
's avonds

Slide 50 - Quizvraag

Huiswerk
Maken werkboek 2F:
- opdracht 4, 5 en 8 (vanaf blz.  176)

Online 2F/3F: taalverzorging - spelling:
- Hoofdletters         
- Aaneenschrijven
- Meervoud

Slide 51 - Tekstslide