Niet alle werkwoorden geven duidelijk aan wat er gebeurt, deze hebben dus een onduidelijke betekenis:
hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn , zullen.
Deze werkwoorden gebruiken we vaak samen met een ander werkwoord.
Bijvoorbeeld: De doventolk wordt na een uur afgelost door een collega.
Bij welke webshop heb jij die handige rugzak besteld?