lijdend voorwerp

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik kan in een zin het lijdend voorwerp vinden.
Dat doe ik door een stappenplan te volgen.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen

Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:

- (Persoonsvorm)

- Onderwerp

- Werkwoordelijk gezegde

- Lijdend voorwerp

________________________________________________________________

- Meewerkend voorwerp

- bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Tekstslide

lijdend voorwerp

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Goed om te weten
1. Er staat altijd maar 1 lijdend voorwerp in een zin
.

2. Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het lv ?
Hij heeft het formulier verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
er is geen lv

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.
lv=
A
een lekkere pizza
B
heb gebakken
C
ik
D
gisteren

Slide 10 - Quizvraag

De politie gaf de fietser een bekeuring.
A
gaf
B
De politie
C
de fietser
D
een bekeuring

Slide 11 - Quizvraag

Op de markt heb ik een vette haring gekocht.
A
Op de markt
B
heb gekocht
C
ik
D
een vette haring

Slide 12 - Quizvraag

Maartje heeft bij de Primark een jas gekocht.
A
een jas
B
Maartje
C
bij de Primark
D
heeft gekocht

Slide 13 - Quizvraag

De vermiste parkiet Pietje is na drie dagen teruggevonden
A
De vermiste parkiet Pietje
B
is teruggevonden
C
na drie dagen
D
geen lv

Slide 14 - Quizvraag

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Slide 15 - Open vraag

Lijdend Voorwerp

Slide 16 - Tekstslide

Stappenplan - zinsdelen
  1. Persoonsvorm (pv)
  2. Onderwerp (ow)
  3. Gezegde (gez)
  4. Lijdend voorwerp (lv)
    _______________________________________________________
  5. Meewerkend voorwerp (mv)
  6. Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 17 - Tekstslide

Stappenplan - zinsdelen
Voorbeeld: Hamza draagt een mooie trui.​

1. Verdeel de zin in zinsdelen.
2. Benoem de zinsdelen. 

Hamza I draagt I een mooie trui.​
Een mooie trui = het lijdend voorwerp.​ 

Slide 18 - Tekstslide

Stappenplan - zinsdelen
Hij heeft een voetbal gevonden.
1. Persoonsvorm =
2. werkwoordelijk gezegde =
3. Onderwerp =
4. Lijdend voorwerp =
(wie/wat + ww.gezegde + ond)

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht
Maak opdracht 1 t/m 6 

Slide 20 - Tekstslide