Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
mooi probeersel 2023
voor Hendrik
2023
1 / 82
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Drama
MBO
Studiejaar 3
In deze les zitten
82 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
voor Hendrik
2023
Slide 1 - Tekstslide
categorie
werkwoorden
Slide 2 - Tekstslide
a. Kijk uit!
Anders bran…. jij je vingers.
A
Brand
B
Brandde
C
Brandt
D
Brande
Slide 3 - Quizvraag
B Waarschuw hem, want anders bran…. je broer zijn vingers.
A
Brand
B
Brandde
C
Brandt
D
brande
Slide 4 - Quizvraag
Vroeger ….. zo’n schrift een paar cent.
A
koste
B
kosten
C
kostte
D
kost
Slide 5 - Quizvraag
In welke zin is het werkwoord
FOUT gespeld.
A
De brandweer bestrijdt de brand zo goed mogelijk.
B
De radio zendt de hele dag nieuwsberichten uit
C
Hij vond zijn verloren horloge gelukkig weer terug.
D
Over de hele weg lagen de bladeren verspreidt.
Slide 6 - Quizvraag
In welke zin is het werkwoord
FOUT gespeld.
A
De dokter verbind de wond meteen.
B
Hij heeft veel geld aan dvd's besteed.
C
Marnix beantwoordde mijn brief.
D
Red jij de aangespoelde zeehondjes?
Slide 7 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in:
Wat hebben jullie (bekokstoven)?
Slide 8 - Open vraag
categorie
spelling
Slide 9 - Tekstslide
Wat is de meervoudsvorm van het woord: bureau?
Slide 10 - Open vraag
Welke spelling is juist?
A
oud-Hollandse spelletjes
B
oudhollandse spelletjes
Slide 11 - Quizvraag
Welke spelling is juist?
A
pannekoek
B
pannenkoek
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
categorie
woordbetekenis
Slide 14 - Tekstslide
Dialecten!
In het West-Fries dialect: Wat is je diggelegoed?
Slide 15 - Open vraag
Dialecten!
Wat doe je als je in het Zeeuws aan het 'verhabbezakken' bent?
Slide 16 - Open vraag
Hoe noemen we in het Nederlands wat in het Afrikaans 'flaterwater' wordt genoemd?
A
typ-ex
B
schoonmaaksop
C
ranja
D
Plat water
Slide 17 - Quizvraag
Dialecten!
Een Groninger roept: "Kop d'r veur hold'n!" naar je.
Wat wordt er bedoeld?
Slide 18 - Open vraag
categorie
stijlfouten
Slide 19 - Tekstslide
Welke zin is correct?
A
Nog half slapend maakte de koffie ons weer een beetje wakker.
B
Nog half slapend werden we door de koffie weer een beetje wakker.
Slide 20 - Quizvraag
Welke zin is correct?
A
Na de kozijnen geverfd te hebben begon het plotseling te regenen.
B
Na de kozijnen geverfd te hebben moest Jonathan ook de dakgoten nog doen.
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Werkwoorden
Slide 24 - Tekstslide
Spelfouten
Slide 25 - Tekstslide
Spreekwoorden
'De klepel horen luiden': goed of fout?
A
goed
B
fout
Slide 26 - Quizvraag
Wat is dan een klepel?
A
Harde buitenkant van een klok
B
metalen staaf met verdikking in de klok
C
een pet zonder klep
D
moderne lepel
Slide 27 - Quizvraag
In de Friese taal: Wat zijn "Lju fan kwisekwansje''
Slide 28 - Open vraag
Dialecten! Als een Twent roept "Noe he'j 't schoap an t driet'n'', wat wordt er dan bedoeld?
Slide 29 - Open vraag
'Hij trok zijn keutel in'
Wat betekent deze uitdrukking?
Slide 30 - Open vraag
Welk woord moet je invullen op de stippellijn:
Deze soep ....... nergens naar.
A
proeft
B
smaakt
Slide 31 - Quizvraag
Wat is het meervoud van melodie?
A
Melodieën
B
Melodiën
Slide 32 - Quizvraag
Is 'onmiddelijk' goed of fout gespeld?
A
goed
B
fout
Slide 33 - Quizvraag
Welk woord met -ij is verkeerd gespeld?
A
aardbij
B
zijkant
C
schilderij
D
batterij
Slide 34 - Quizvraag
grammatica
Welke zin is helemaal goed?
A
Ik heb heel hard geniesd.
B
Ik ben gisteren verhuist.
C
Ik heb een verhaal vertelt.
D
Ik heb ziek geweest.
Slide 35 - Quizvraag
spelling
Welk woord is FOUT geschreven?
A
appartement
B
raport
C
bodem
D
plafond
Slide 36 - Quizvraag
Woordenschat
Wat betekent het woord: belemmeren?
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn
Slide 37 - Quizvraag
meervoud
wat is fout?
A
programma's
B
televisie's
C
winkels
D
mango's
Slide 38 - Quizvraag
meervoud
Wat is fout?
A
niveaus
B
douches
C
theoriën
D
sauzen
Slide 39 - Quizvraag
Wat is goed?
A
derde wereld landen
B
derde wereldlanden
C
derdewereldlanden
D
derde-wereldlanden
Slide 40 - Quizvraag
Wat is goed?
A
niet roker
B
niet-roker
C
nietroker
Slide 41 - Quizvraag
Wat is goed?
A
caobesprekingen
B
CAO-besprekingen
C
cao-besprekingen
D
CAO besprekingen
Slide 42 - Quizvraag
Lachend werden de pizza's in de houtoven gestopt.
A
foutief beknopte bijzin
B
goede beknopte bijzin
Slide 43 - Quizvraag
Kijkend uit het raam, viel plotseling de dakpan naar beneden
A
goede beknopte bijzin
B
foutief beknopte bijzin
Slide 44 - Quizvraag
Charlene ging naar de finale na de voorrondes gewonnen te hebben.
A
foutief beknopte bijzin
B
goede beknopte bijzin
Slide 45 - Quizvraag
Wat is de meervoudsvorm van het woord: bureau?
Slide 46 - Open vraag
Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 47 - Quizvraag
Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 48 - Quizvraag
In welke zin is het werkwoord GOED gespeld?
A
Hij besteedde zijn tijd zeer goed.
B
Hij bestede zijn tijd zeer goed.
Slide 49 - Quizvraag
In welke zin zijn beide werkwoorden GOED gespeld?
A
Reisden jouw neefjes alleen of werden ze vergezeld?
B
Reisden jouw neefjes alleen of werden ze vergezelt?
C
Reisten jouw neefjes alleen of werden ze vergezeld?
D
Reisten jouw neefjes alleen of werden ze vergezelt?
Slide 50 - Quizvraag
In welke zin zijn beide werkwoorden GOED gespeld?
A
Omdat ons huis bijna instorte, zijn we snel verhuisd.
B
Omdat ons huis bijna instorte, zijn we snel verhuist.
C
Omdat ons huis bijna instortte, zijn we snel verhuisd.
D
Omdat ons huis bijna instortte, zijn we snel verhuist.
Slide 51 - Quizvraag
In welke zin zijn beide werkwoorden GOED gespeld?
A
Wachte hij op jou of reed hij alvast naar huis?
B
Wachte hij op jou of reedt hij alvast naar huis?
C
Wachtte hij op jou of reed hij alvast naar huis?
D
Wachtte hij op jou of reedt hij alvast naar huis?
Slide 52 - Quizvraag
In welke zin is het werkwoord GOED gespeld?
A
Hij heeft dit belooft.
B
Hij heeft dit beloofd.
Slide 53 - Quizvraag
categorie
grammatica
Slide 54 - Tekstslide
Kies het juiste woord:
Ik ..... hem al heel mijn leven.
A
ken
B
kan
C
kun
D
kon
Slide 55 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
Neemt
u/uw
de bus naar Berlijn of
u/uw
privévliegtuig?
A
u - u
B
uw - uw
C
u - uw
D
uw - u
Slide 56 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
Jan wil naar school met
ze/z'n
solex, die oom Theo
hem/zijn
heeft gegeven.
A
ze - hem
B
ze - zijn
C
z'n - hem
D
z'n - zijn
Slide 57 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
Elza en Lisa denken dat
hun/ze
een leukere feestoutfit hebben dan
ons/wij.
A
hun - ons
B
hun - wij
C
ze - ons
D
ze - wij
Slide 58 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
De trein
met wie / waarmee
Joy reist,
stopt ook bij
deze / dit
station.
A
met wie - deze
B
met wie - dit
C
waarmee - deze
D
waarmee - dit
Slide 59 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit
mantelzorger zorgt voor mijn 80-jarige buurvrouw,
dat / die
blind is.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die
Slide 60 - Quizvraag
categorie
interpunctie (leestekens)
Slide 61 - Tekstslide
zij zei maar of hij dat meende...
A
Zij zei ”Maar of hij dat meende…”
B
Zij zei: ”Maar of hij dat meende…”
C
Zij zei: Maar of hij dat meende…
D
Zij zei: ”maar of hij dat meende...”
Slide 62 - Quizvraag
Met de woorden hij was een beetje dom werd Máxima snel populair.
A
Met de woorden: "Hij was een beetje dom” werd Máxima snel populair.
B
Met de woorden ”Hij" was een beetje dom werd Máxima snel populair.
C
Met de woorden: Hij was een beetje dom, werd Máxima snel populair.
D
Met de woorden ”Hij was een beetje dom” werd Máxima snel populair.
Slide 63 - Quizvraag
Het spreekwoord zegt "De appel valt niet ver van de boom.”
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
Slide 64 - Quizvraag
categorie
spelen met taal
Slide 65 - Tekstslide
Tussenwoord
Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
Bijvoorbeeld:
deur .... bode
deur - POST - bode
deurpost & postbode
Slide 66 - Tekstslide
Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
bier . . . . bak (4 letters)
Slide 67 - Open vraag
Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
afwas . . . . . . vinger (6 letters)
Slide 68 - Open vraag
Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
voet . . . sport (3 letters)
Slide 69 - Open vraag
Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
paas . . wit (2 letters)
Slide 70 - Open vraag
Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
vuur . . . . stress (4 letters)
Slide 71 - Open vraag
Welk woord kun je achter het eerste woord plaatsen en voor het tweede?
mede . . . . . . . weg (7 letters)
Slide 72 - Open vraag
We stonden vroeg op we hadden een lange reis voor de boeg
A
We stonden vroeg op; we hadden een lange reis voor de boeg.
B
We stonden vroeg op: we hadden een lange reis voor de boeg.
C
We stonden vroeg op, we hadden een lange reis voor de boeg.
D
We stonden vroeg op; We hadden een lange reis voor de boeg.
Slide 73 - Quizvraag
Het fatale ongeluk is ............. de onoverzichtelijke verkeerssituatie.
A
te danken aan
B
te wijten aan
Slide 74 - Quizvraag
Hij heeft zijn achterstallige schuld nog niet betaald.
achterstallige schuld =
A
tautologie
B
pleonasme
Slide 75 - Quizvraag
Welke fout wordt gemaakt?
Hij moest het stageverslag helemaal overnieuw doen.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie
D
herhaling
Slide 76 - Quizvraag
Welke fout wordt gemaakt?
Vermoedelijk moet de wedstrijd misschien opnieuw gespeeld worden zonder publiek.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie
D
herhaling
Slide 77 - Quizvraag
Welke fout wordt gemaakt?
Hoe durft hij te ontkennen dat hij niets met de zaak te maken heeft?
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie
D
dubbele ontkenning
Slide 78 - Quizvraag
Welke uitdrukking zie je hier heel letterlijk?
Slide 79 - Open vraag
Welk spreekwoord is juist?
A
De kat in de pot vinden
B
De hond in de pot vinden
Slide 80 - Quizvraag
Slide 81 - Video
Voorbeeld:
Een eendagsvlieg uit de Vogezen
zat in zijn memoires te lezen..
Hij schrok toen hij zag
‘t is nog maar kort dag.
Een weekdier, dat wil ik graag wezen.
Maak de limerick op de volgende dia af:
Gebruik het rijmschema
(a-a-
b-b-a)
Slide 82 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Finale Aventus taalbattle 2023 2F
Maart 2023
- Les met
30 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Finale Aventus taalbattle 2023 3F
Maart 2023
- Les met
37 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Taalquiz 3F
Maart 2024
- Les met
47 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Aventustaal 2023 2F
Maart 2023
- Les met
53 slides
Drama
MBO
Studiejaar 3
Spelling 4, 5 en 6
Februari 2022
- Les met
23 slides
Other languages
Secondary Education
Les 3: Engelse werkwoorden
Oktober 2022
- Les met
21 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Zaterdag 18 mei 2024 - herhaling spelling en werkwoordspelling
Mei 2024
- Les met
38 slides
Nederlands
Secondary Education
Spelling Nederlands mavo
Juli 2023
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 4