4nask2 1.3 Het atoommodel en 1.4 ontleedbare stoffen: enkelvoudige ionen

1.3 Het atoommodel
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
nask2Middelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

1.3 Het atoommodel

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Huiswerkcontrole en zelf nakijken (10 min)
  • Uitleg 1.3 (15 min)
  • Maken som: 45 en 52
  • Bespreken som 45 en 52
  • Uitleg 1.4 
  • Maken  61 en 62
  • Bespreken 61 en 62 
  • Huiswerk: 43, 44, 49, 51, 57, 58, 60, 63-67

Slide 2 - Tekstslide

Doelen van deze les:
  1. Je weet welke drie deeltjes in een atoom zitten
  2. Je weet hoe een ion wordt gevormd 
  3. Je weet dat positieve en negatieve ionen samen een verbinding vormen
  4. Je kent de namen van veel voorkomende ionen

Slide 3 - Tekstslide

De elementen in het periodiek systeem noemen we ook wel atomen
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Kern met daaromheen de elektronen
Een atoom:

Slide 5 - Tekstslide

In de kern
Proton            1+ lading
Neutron         0 lading (geen dus)

Kern POSITIEF geladen
Atoom in geheel heeft GEEN lading


Slide 6 - Tekstslide

Kern met daaromheen de elektronen
Proton           1+lading
Neutron        0
Elektron        1- lading

Kern POSITIEF geladen
Elektronen NEGATIEF geladen
Atoom in geheel heeft GEEN lading


Slide 7 - Tekstslide

Een atoom heeft 3 protonen. Hoeveel elektronen heeft het?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 8 - Quizvraag

Het aantal protonen in de kern bepaalt welke atoomsoort het is.
Dit is het ATOOMNUMMER.

BINAS 34 
Kern met daaromheen de elektronen

Slide 9 - Tekstslide

Het element met atoomnummer 11 is natrium
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag


Alle deeltjes in de kern wegen evenveel.
(1u voor het gemak)
Het aantal deeltjes in de kern is het MASSAGETAL.
BINAS 34 of gegeven in de som!
Kern met daaromheen de elektronen

Slide 11 - Tekstslide

Stappenplan

  • Hoe ziet een chlooratoom eruit?
  • Zoek het element op in Binas 34
  • Schrijf atoomnummer op: = aantal protonen
  • Lading van het atoom is 0, dus aantal protonen = aantal elektronen
  • Bereken het aantal neutronen: massagetal - atoomnummer = aantal neutronen.

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel neutronen heeft Broom?
A
35
B
45
C
55

Slide 13 - Quizvraag

Een proton heeft een lading 1+
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 14 - Quizvraag

In het periodiek systeem staan de elementen op volgorde van het aantal protonen in de kern
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Deze les
  • Huiswerkcontrole en zelf nakijken
  • Uitleg 1.3 
  • Maken som: 45 en 52 (10 min)
  • Bespreken som 45 en 52 (5 min)
  • Uitleg 1.4 (15 min)
  • Maken  61 en 62 

  • Bespreken 61 en 62 
  • Huiswerk: 43, 44, 49, 51, 57, 58, 60, 63-67

Slide 17 - Tekstslide

Atomen hebben soms een elektrische lading

Soms neemt een atoom extra elektronen op of geeft het elektronen weg.

Alleen elektronen, want die zitten aan de buitenkant van een atoom.

Slide 18 - Tekstslide

Hoe komen atomen dan aan die lading?

Sommige atoomsoorten kunnen een beetje schuiven met elektronen: 
Sommige nemen er een of meer elektronen bij, andere staan een of meer elektronen af. 

Slide 19 - Tekstslide

Waarom doen atomen dat?
Atomen willen graag allemaal op een edelgas lijken. Dat kan alleen maar door iets aan het aantal elektronen te doen.

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld1: Na

Natrium heeft 11 elektronen, neon (een edelgas) heeft er 10. Natrium wil dus een elektron kwijt.
In de kern van het natriumatoom zitten nog steeds 11 protonen.
11 protonen zijn samen 11+
10 elektronen zijn samen 10-
Samen levert dat een nettolading 1+
We schrijven: 
Na1+ofkorterNa+

Slide 21 - Tekstslide

Het calciumatoom heeft 20p en 20e. Het krijgt een 2+ lading. Hoeveel elektronen heeft het dan?
A
22
B
20
C
18

Slide 22 - Quizvraag

Voorbeeld2: S
Het S-atoom heeft 16 e en 16 p 
argon (edelgas) heeft 18 e. 
S wil dat ook. Als S er 2 bij krijgt, dan heeft het S-atoom dus 16 p (16+) en 18 e (18-)
Nettolading 2-
We schrijven 
S2

Slide 23 - Tekstslide

Het chlooratoom heeft 17p en 17e. Het krijgt een 1- lading. Hoeveel e en p heeft het dan?
A
17p, 17e
B
17p, 18e
C
18p, 17e
D
18p, 18e

Slide 24 - Quizvraag

Ionen
Deeltjes met een lading noem je een ion
Een positief ion gaat een binding aan met een negatief ion:
Na+ Cl- Dit noem je een zout en de binding tussen de twee ionen heet een ionbinding

positieve ionen zijn altijd metalen
negatieve ionen zijn altijd niet-metalen 

Slide 25 - Tekstslide

Namen positieve ionen
Gewoon 'ion' erachter: natriumion

Uitzondering: ijzer (Fe) 
kan 2+ en 3+ zijn. 
Dan komt die lading er als Romeins cijfer achter. 

Voorbeeld: ijzer(II)-ion en het ijzer(III)-ion.

Slide 26 - Tekstslide

Namen enkelvoudige negatieve ionen:
Achter de atoomnaam komen de letters -ide.
Let op: 
      is sulfide
      is oxide
O2
S2

Slide 27 - Tekstslide

Een ion is een atoom waarin NIET hetzelfde aantal protonen als elektronen zitten
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Een positief ion heeft elektronen erbij gekregen
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

Het tin(IV)-ion heeft 4 elektronen minder dan het tin-atoom
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quizvraag

Heeft een negatief ion meer elektronen dan het atoom waar het uit is ontstaan?

Slide 31 - Open vraag

Deze les
  • Huiswerkcontrole en zelf nakijken
  • Uitleg 1.3 
  • Maken som: 45 en 52
  • Bespreken som 45 en 52
  • Uitleg 1.4 
  • Maken  61 en 62 (5 min)
  • Bespreken 61 en 62 (5 min)
  • Huiswerk: 43, 44, 49, 51, 57, 58, 60, 63-67

Slide 32 - Tekstslide

0

Slide 33 - Video

0

Slide 34 - Video