To be & To have - Present & Past

To be & To have - Present & Past
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

To be & To have - Present & Past

Slide 1 - Tekstslide

🎯Leerdoelen
  • Ik weet wanneer ik am/is/are of was/were moet gebruiken.
  • Ik weet wanneer ik have/has of had moet gebruiken.
  • Ik kan korte zinnen maken in de juiste tijd.

Slide 2 - Tekstslide

Welke van deze zinnen is juist?
A
I am happy.
B
I is happy.
C
I are happy.

Slide 3 - Quizvraag

Uitleg to be - Present simple (t.t)

Slide 4 - Tekstslide

I ___ a student

Slide 5 - Open vraag

She ___ very kind

Slide 6 - Open vraag

You ____ in the classroom

Slide 7 - Open vraag

Uitleg to be - Past Simple (v.t.)

Slide 8 - Tekstslide

He ____ sick yesterday

Slide 9 - Open vraag

We ____ in class

Slide 10 - Open vraag

I ___ at the beach last weekend

Slide 11 - Open vraag

To be - Present en Past Simple

Slide 12 - Tekstslide

They _____ my friends. 
I ____ hungry. 
He ____ at the cinema. 
Are
Am
was

Slide 13 - Sleepvraag

Uitleg to have - Present Simple (t.t) 

Slide 14 - Tekstslide

She _____ a cat.

Slide 15 - Open vraag

I ____ 10 pencils

Slide 16 - Open vraag

He ___ a fat bike.

Slide 17 - Open vraag

Uitleg to have - past simple (v.t.)

Slide 18 - Tekstslide

They ______ a good time.

Slide 19 - Open vraag

I ______ a book with me in the morning

Slide 20 - Open vraag

She _____ french fries for lunch.

Slide 21 - Open vraag

Practice with them all!
Present to be - am, is, are
Past to be - was, were
Present to have - have, has
Past to have - had

Slide 22 - Tekstslide

I ____ at home yesterday
A
am
B
is
C
was
D
have

Slide 23 - Quizvraag

He ___ a scooter
A
am
B
is
C
was
D
has

Slide 24 - Quizvraag

She ____ in the bus this morning.
A
am
B
is
C
was
D
has

Slide 25 - Quizvraag

I ____ sleepy at the moment
A
am
B
is
C
was
D
has

Slide 26 - Quizvraag

welke woord gaat in de
rode hokje?

Slide 27 - Open vraag

welke woord gaat in de
rode hokje?

Slide 28 - Open vraag

welke woord gaat in de
rode hokje?

Slide 29 - Open vraag

welke woord gaat in de
rode hokje?

Slide 30 - Open vraag

welke woord gaat in de
rode hokje?

Slide 31 - Open vraag

welke woord gaat in de
rode hokje?

Slide 32 - Open vraag

We ____ a dog. 
They ____ playing games.
have
were

Slide 33 - Sleepvraag

Welke zin is juist?
A
👉 She have a dog.
B
👉 They was tired.
C
👉 He had a cat.

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide