5.3 Lezen uit boek

Thema 5
In vorm

Pak je spullen erbij en log in.
Daarna pak je je leesboek en gaan we lezen. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 5
In vorm

Pak je spullen erbij en log in.
Daarna pak je je leesboek en gaan we lezen. 

Slide 1 - Tekstslide

Lesopbouw:
Absentie
Hfst overzicht
Doel vorige les
Doel en uitleg deze les
Maken en bespreken opdrachten
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Hfst overzicht: Vol Spanning
Les 1: Fictie
Les 2: Gedicht
Les 3: Lezen
Les 4: Schrijven en formuleren
Les 5: Woorden
 
Daarna Toets Thema 5 in de toetsweek
Les 6: Spreken, kijken en luisteren
Les 7: Grammatica
Les 8: Spelling: 
Les 9 Media en onderzoek

Slide 3 - Tekstslide

5.4 Schrijven en formuleren

Doelen vorige les: 
Ik kan een instructie schrijven.
Ik weet hoe ik makkelijk leesbare zinnen maak. 

Slide 4 - Tekstslide

Instructie
Ik weet hoe ik een instructie moet maken. 

Een instructie is: het geven van informatie hoe de lezer iets moet doen, hoe hij het moet maken of hoe hij het moet uitvoeren. 

Slide 5 - Tekstslide

Instructie
Ik weet hoe ik een instructie moet maken. 
  • Noteer de titel van het onderwerp.
  • Noteer welke spullen je nodig hebt. 
  • Schrijf in korte, duidelijke zinnen op wat er gedaan moet worden. 
  • Zet de zinnen onder elkaar in de juiste volgorde. 
  • Nummer de zinnen of gebruik opsommingstekens (bolletjes of streepjes)
  • Begin elke zin met een werkwoord: Schroef dit los, loop daarheen
  • Gebruik tekeningen of afbeeldingen als dat nodig is. 

Slide 6 - Tekstslide

Maken van korte duidelijke zinnen. 
Ik weet hoe ik korte en duidelijke zinnen maak. 
In een instructie staan korte, makkelijk, leesbare zinnen te schrijven. 

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk controleren en bespreken
Maak opdracht 5 en 6 op blz 92 in je boek. 

Slide 8 - Tekstslide

5.3 Lezen
Ik weet wat verwijswoorden zijn. 
Ik weet wat het verschil is tussen een feit en een mening. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is in de onderstaande zin het verwijswoord:
Nicole gaat op vakantie. Ze gaat samen met haar gezin.

Slide 10 - Woordweb

Wat is in de onderstaande zin het verwijswoord:
Tristan heeft geslapen in het vliegtuig. Het ging niet zo goed.

Slide 11 - Woordweb

Feit of mening?
Mijn broek is blauw.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quizvraag

Feit of mening?
Mijn broek is mooi.
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quizvraag

5.3 Lezen
Ik weet wat het verschil is tussen een feit en een mening. 
Feit kan je controleren. 
Mening kan verschillen. 

Feit: het gebouw is 10 meter hoog. 
Mening: het gebouw is stom. 

Slide 14 - Tekstslide

5.3 Lezen maken opdrachten
Ga aan de slag met:
blz 78 opdracht 1, 2, 3, 4 en 5. 


Bespreken bovenstaande opdrachten
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

5.3 Lezen
Ik weet wat verwijswoorden zijn. 
Een verwijswoord verwijst naar iets of iemand. 
Stel jezelf een vraag: Wie......?, Wat.....?, Waar......?
Mieke vind gezond eten belangrijk. Zij eet iedere dag twee ons groente. 
WIE EET IEDERE DAG TWEE ONS GROENTE?  antwoord = Mieke
ZIJ verwijst dus naar MIEKE
 

Slide 16 - Tekstslide

Maak 2 zinnen. Gebruik in de tweede zin het verwijswoord HIJ.
vb: Job heeft een hekel aan gezond eten. Hij eet alleen snacks.

Slide 17 - Open vraag

5.3 Lezen maken opdrachten
Ga aan de slag met:
blz 81
opdracht 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12. 


Bespreken bovenstaande opdrachten
timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

5.3 Lezen
Ik weet wat verwijswoorden zijn. 
Ik weet wat het verschil is tussen een feit en een mening. 

Slide 19 - Tekstslide

5.3 Lezen
Bedankt!

Slide 20 - Tekstslide