5.3 Lezen les 1 t/m 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

5.3 LEZEN les 1

LESDOELEN

• Je kunt een feit en een mening herkennen.
• Ik weet wat een feit is
• Ik weet wat een mening is
• Ik weet wat verwijswoorden zijn
• Ik weet hoe ik erachter komt waar een verwijswoord naar verwijst

Feit

• Het is zo.
  
• Het is echt gebeurd.
  
• Je kunt het controleren.
  

Mening

• Wat iemand vindt
• Het is voor iedereen anders
• Iedereen kan een andere mening hebben

Lees bovenstaande tekst. Maak vervolgens de opdrachten op de volgende dia's.

Informeren

Amuseren

Activeren

Wat is waar over een mening?

1. Dit is echt gebeurd.
2. Piet kan een ander antwoord geven dan Jan
3. Het antwoord is voor Jan precies hetzelfde als voor Piet.
4. Een mening is nooit waar.

Feit of mening?
Hij praat heel snel.

1. mening
2. feit

Feit of mening?

Jan werkt erg hard.

1. feit
2. mening

Feit of mening:
Vandaag is het donderdag.

1. feit
2. mening

Het is hier ijskoud!

1. feit
2. mening

Ik heb gewoon kippenvel!

1. feit
2. mening

13 x 13 = 169

1. feit
2. mening

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.

1. argument
2. Mening
3. feit

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit of mening?

Sigaretten bevatten nicotine en teer.

1. Feit
2. Mening

Staat hier een feit, of mening?

Morgen moet ik naar de tandarts.

1. Feit
2. Mening

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit of mening?

Nederlands is het leukste vak op school.

1. Feit
2. Mening

Op mijn school wordt goed lesgegeven.

1. feit
2. mening

Ik vind het hier lekker warm.

1. feit
2. mening

Ik heb een hekel aan vroeg opstaan.

1. feit
2. mening

Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.

1. feit
2. mening

Staat hier een feit of mening?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.

1. Feit
2. Mening

Aan het werk

Maak opdracht 1 t/m 5 op bladzijde 78 en verder.

Ben je klaar...ga verder in je boek met hoofdstuk 5.1 of 5.2

Kader doet nog even met mij mee.

5.3 LEZEN les 2

LESDOELEN

• Je kunt een feit en een mening herkennen.
• Ik weet wat een feit is
  
• Ik weet wat een mening is
  
• Ik weet wat verwijswoorden zijn
  
• Ik weet hoe ik erachter komt waar een verwijswoord naar verwijst

Aantekeningen verwijswoorden

Verwijswoorden:

• staan vaak in een tekst. 
• verwijzen naar één of meer woorden in de tekst
• zorgen voor afwisseling in een tekst. 
•  voorbeelden van verwijswoorden: hij, hem, zij, haar, het, dat, die, daar.
  

Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?

Stel een vraag met WIE, WAT of WAAR

Voorbeeld:

Lorain vindt gezond eten erg belangrijk. Zij eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit.

Wie eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit? 

Antwoord: Lorain. Zij verwijst dus naar Lorain.

Even oefenen

Zelfstandig aan het werk

Maak opdracht 6-8-9-10-11-12 op bladzijde 81 en verder.

Dit is ook je huiswerk

Kader doet nog even met mij mee.

Aantekeningen: tekstdoelen

Ik weet hoe ik erachter kom waar een verwijswoord naar verwijst.

1. Dit kan ik.
2. Dit lukt al een beetje.
3. Ik snap het nog niet.

5.3 LEZEN les 3

LESDOELEN

• Je kunt een feit en een mening herkennen.
• Ik weet wat een feit is
  
• Ik weet wat een mening is
  
• Ik weet wat verwijswoorden zijn
  
• Ik weet hoe ik erachter komt waar een verwijswoord naar verwijst

Zelfstandig werken

We hebben alle lesdoelen behandeld.

Wat weet je nog van feiten, meningen en argumenten?

Wat weet je nog van verwijswoorden?

We gaan vandaag zelfstandig aan het werk met de leestaak.

Maak opdracht 13 t/m 17 op bladzijde 86 en verder.

Klaar...ga verder met hoofdstuk 5.1 en 5.2 in je werkboek.