HV2 H3
1 / 27
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Ik kan
Jij mag
Hij kan
Zij mag
Wij kunnen
Jullie mogen
Zij mogen
Slide 5 - Sleepvraag
Slide 6 - Tekstslide
Je veux
Tu veux
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Ik wil
Jij wilt
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen
Slide 7 - Sleepvraag
Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Elle (pouvoir)
Elle (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut
Slide 8 - Quizvraag
Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Vous (vouloir)
Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez
Slide 9 - Quizvraag
Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ils (pouvoir)
Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent
Slide 10 - Quizvraag
Ik wil
jij wilt
Hij wil
Wij willen
jullie willen
u wilt
zij willen
... voulons
... voulez
tu veux
... veut
... veulent
je veux
Slide 11 - Sleepvraag
wij kunnen
A
nous voulons
B
vous voulez
C
nous pouvons
D
vous pouvez
Slide 12 - Quizvraag
on veut
A
jij wilt
B
wij willen
C
zij wil
D
jullie willen
Slide 13 - Quizvraag
Ik
Jij
Hij
Zij (👩🏼)
Wij / Men
Wij
Jullie / U
Zij (👩🏼👩🏼)
Zij (👨🏽👨🏽)
Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
Ils
Elles
Slide 14 - Sleepvraag
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. u heeft/jullie hebben
B. zij zijn
C. ik ben
D. men is
E. ik heb
F. jullie zijn / u bent
1. vous avez
2. j' ai
3. elles sont
4. je suis
5. on est
6. vous êtes
Slide 15 - Sleepvraag
Zet de persoonlijke voornaamwoorden met de juiste werkwoorden:
(sleep blauw over rood)
est
suis
êtes
es
sommes
sont
je
tu
il/ elle/ on
nous
vous
ils/ elles
Slide 16 - Sleepvraag
Slide 17 - Tekstslide
Schrijf alle woorden op die met kleding te maken hebben p128/p129
Slide 18 - Woordweb
faire du sport
discuter avec tes amis
aller en ville
faire tes devoirs
ranger ta chambre
regarder un film
jouer à la console
Slide 19 - Sleepvraag
La jupe
Le blouson
Le jeans
Les baskets
La robe
Le pull
Les bottes
La chemise
Le short
La casquette
Les talons
Slide 20 - Sleepvraag
de held
het merk
het verschil
oud, ouderwets
het horloge
bijna
het leven
la différence
ancien,
ancienne
le héros
presque
la marque
la vie
la montre
Slide 21 - Sleepvraag
faire les courses
seul(e)
décider
le supermarché
possible
le mec
un peu
besluiten
de supermarkt
boodschappen doen
de gozer
alleen
een beetje
mogelijk
Slide 22 - Sleepvraag
Combine l'heure avec le bon horloge
Il est une heure
Il est une heure et quart
Il est une heure moins le quart
Il est une heure et demie
Slide 23 - Sleepvraag
Combine l'heure avec la description
01h05
01h10
01h20
01h25
01h35
01h40
01h50
01h55
Il est une heure cinq
Il est une heure dix
Il est une heure vingt
Il est une heure vingt-cinq
Il est deux heures moins cinq
Il est deux heures moins dix
Il est deux heures moins vingt
Il est deux heures moins vingt-cinq
Slide 24 - Sleepvraag
Ik
Jij
Hij
Zij (👩🏼)
Wij / Men
Wij
Jullie / U
Zij (👩🏼👩🏼)
Zij (👨🏽👨🏽)
Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
Ils
Elles
Slide 25 - Sleepvraag
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. u heeft/jullie hebben
B. zij zijn
C. ik ben
D. men is
E. ik heb
F. jullie zijn / u bent
1. vous avez
2. j' ai
3. elles sont
4. je suis
5. on est
6. vous êtes
Slide 26 - Sleepvraag
Zet de persoonlijke voornaamwoorden met de juiste werkwoorden:
(sleep blauw over rood)
est
suis
êtes
es
sommes
sont
je
tu
il/ elle/ on
nous
vous
ils/ elles
